2.7 Werkwoordelijk gezegde met ...

Werkwoordelijk gezegde
1 / 10
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Werkwoordelijk gezegde

Slide 1 - Slide

Werkwoordelijk gezegde
Het gezegde vertelt waar de zin om draait. Het gezegde bestaat uit alle werkwoorden in een zin. 
Vb.
Ik maak elk weekend een appeltaart. 
gezegde = maak
Ik heb dit weekend een appeltaart gebakken. 
gezegde = heb gebakken

Slide 2 - Slide

Wg (te + aan het)
Als er te of aan het DIRECT VOOR het ww staat, dan hoort dit ook bij het gezegde. 

Alice zit tijdens de les uit het raam te staren

Mijn zus is nog steeds aan het studeren voor de toets. 










Slide 3 - Slide

Wg (splitsbaar ww)
WG = PV (+ eventuele andere ww) Dit zijn dus alle werkwoorden in de zin.
Soms hoort er een VZ bij het WG. Dat komt voor bij splitsbare ww. 
De kinderen eten hun maaltijd direct op






Slide 4 - Slide

Wg 

Alles op een rijtje!

Slide 5 - Slide

Als er maar 1 WW in de zin staat, welk zinsdeel is dit dan?

Slide 6 - Open question

Wg (met wederkerend ww)
In een WG kan ook een wederkerend WW zitten. 

Wat is dit ook alweer?

zich vergissen, zich wassen, zich verzetten, zich aanpassen

zich noem je een wederkerend voornaamwoord






Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Wg (met wederkerend ww)
VB. met zich schamen
- Ik schaam me.
- Hij schaamt zich.
- Jij schaamt je
- Zij schaamt zich. 
- Wij schamen ons.
- Jullie schamen je/ jullie

Slide 9 - Slide


Slide 10 - Open question