2.5 Terugblik en vooruitblik woorden (toets)

Nederlands

1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Nederlands

Slide 1 - Slide

Welkom bij Nederlands!

Benodigdheden:
  • Leesboek
  • Werkboek en schrift
  • Online methode 


timer
1:30

Slide 2 - Slide

Lezen
timer
7:00

Slide 3 - Slide


Check in?
A
groene smiley
B
oranje smiley
C
rode smiley

Slide 4 - Quiz

Programma:
  • Lezen
  • Check in
  • Terugblik lezen 1.3
  • Check je kennis
  • Zelfstandig werken weektaak
Leervragen Lezen:

Hoofdstuk 1:
  1. De drie verschillende manieren om te lezen zijn ........
  2. Het onderwerp van de tekst kan ik vinden door het beantwoorden van de vraag...
  3. Het onderwerp schrijf ik op de volgende manier op: .....
  4. Een deelonderwerp is ......

Hoofdstuk 2:
  1. Je kan de tekstdelen inleiding, kern en slot herkennen en de functie van deze delen benoemen;
  2. Signaalwoorden voor een tegenstelling zijn...
  3. Signaalwoorden voor een voorbeeld zijn....
  4. Ik kan verwijswoorden herkennen, voorbeelden van verwijswoorden zijn.....


Slide 5 - Slide

Jouw zelfinschatting: Hoe goed beheers jij de woorden?
Noteer welke smiley / punt je hebt gekozen.

Maak de oefentoets

Slide 6 - Poll



Signaalwoorden van tegenstelling


Signaalwoorden van voorbeeld


Signaalwoorden van opsomming
zo
maar
en
ten eerste
zoals
toch
maar
Ten slotte
ook

Slide 7 - Drag question

Maak een goede zin met het woord verbijsterd.

Let op uit de zin moet blijken dat je weet wat het woord betekent

Slide 8 - Open question

Schrijf de betekenis op van passeren

Slide 9 - Open question

Schrijf de betekenis op van gering

Slide 10 - Open question

Schrijf de betekenis op van de data

Slide 11 - Open question

Schrijf de betekenis op van laster

Slide 12 - Open question

Schrijf de betekenis op van systematisch

Slide 13 - Open question

Voorvoegsels
Betekenis
niet, zonder
niet
verkeerd, fout
slecht, verkeerd
weer, opnieuw
niet meer, van vroeger
tussen
mis-
non-
on-
wan-
her-
ex-
inter-

Slide 14 - Drag question

Woorden met voorvoegsel
Woorden met achtervoegsel
misplaatst
zangeres
eindeloos
vrijheid
ex-collega
herdenken
non-alcoholisch
misverstand

Slide 15 - Drag question

Klopte jouw zelfinschatting?


  • Klopte je zelfinschatting;
    (lezen en woorden)
  • Maak een mini plan.
Wat heb je nodig om de lesstof beter te begrijpen en toe te kunnen passen?
Esmee, Emily, Aaron, Keano, Noan, Zenap, Rufta, Britt, Jeremiah, Najim, Deset
Lowell, Matthew, Evi v. V, Evi S, Yinthe, Merhawi
  • Noteer in je schrift welk onderdeel van Nederlands je nog moeilijk vind
  • hoe je dit wilt verbeteren én
  • Hoe je de laatste les ingericht wil hebben. 

Slide 16 - Slide

Werkboek blz. 103 
Hoofdstuk 2, 2.3 lezen opdracht 12, 17, 18, 19 , 20
Vooraf:
  • Welke signaal woorden geven een tegenstelling aan?
  • Welke signaalwoorden geven een voorbeeld aan?

Slide 17 - Slide

Weektaak 
Thema 2
Basisopdrachten
2.3 lezen 12, 17, 18, 19 , 20 (in je werkboek)
2.5 woorden 13-14-15-16 (online)
Extra opdrachten
Versterk jezelf
Leren
Flitskaartjes
Klaaropdrachten
Lezen in leesboek
Noteer de antwoorden op de lesvragen in je schrift. 
Werk aan fictie opdrachten 2.1
Verkennend lezen
Doel: snel een indruk krijgen van de tekst. Hierdoor weet je een beetje waar de tekst over gaat en onthoud je de rest van de tekst beter. 
Nauwkeurig lezen
Doel; de tekst helemaal lezen om hem te begrijpen. 
Zoekend lezen
Doel: In een tekst zoeken naar het antwoord op een vraag.
Onderwerp en deelonderwerp
Iedere tekst gaat ergens over. Dat noem je het onderwerp van de tekst.

Zo vind je het onderwerp van de tekst:
• Lees de tekst verkennend.
• Stel jezelf de vraag: Waarover gaat de tekst?
• Het antwoord op deze vraag is het onderwerp van de tekst.
Je schrijft het onderwerp van de tekst altijd in één woord of in een paar woorden op.
Bijvoorbeeld: ‘huisdieren’ of ‘gezonde voeding’.

Een alinea gaat over een deel van het onderwerp van de tekst. Stel jezelf de vraag: Waarover gaat deze alinea? Het antwoord op deze vraag is het deelonderwerp. Soms verklapt een tussenkopje het antwoord al een beetje.
Moeilijke woordenwijzer
Inleiding kern slot
Inleiding;
Een inleiding kan nog andere functies hebben, zoals:
• het onderwerp van de tekst noemen;
• een mening over het onderwerp geven;
• een vraag over het onderwerp stellen;
• een korte samenvatting van de tekst geven 

Kern:
Na de inleiding komt de kern van de tekst. Dat is het langste onderdeel, want de kern van de tekst heeft vaak meerdere alinea’s. In de kern geeft de schrijver informatie over de verschillende deelonderwerpen van de tekst.

Slot
Na de kern kan er nog een slot van de tekst komen. Dit is meestal de laatste alinea. Het slot rondt de tekst af.
Een schrijver kan een tekst op verschillende manieren afronden:
• door een samenvatting te geven;
• door een tip te geven;
• door antwoord te geven op de vraag uit de inleiding.
Niet elke tekst heeft een slot. Een nieuwsbericht heeft meestal alleen een inleiding en een kern.

Slide 18 - Slide

Hoe bereid je je voor op het proefwerk van Nederlands?
Toetsweek start 10-10
In het concept rooster staat Nederlands gepland op woe 16-10
In het vorige hoofdstuk leerde je over de voorvoegsels her-, in- en on-.
Er bestaan ook achtervoegsels. Die zet je achter een woord. De betekenis van het woord verandert als je er een achtervoegsel achter zet.
Voorbeeld: het achtervoegsel -loos betekent ‘zonder’.
waarde + loos = waardeloos = zonder waarde
draad + loos = draadloos = zonder draad
Sommige achtervoegsels maken van een mannelijk woord een vrouwelijk woord.
boer + in = boerin = vrouwelijke boer
Werk zelfstandig verder aan de weektaak

Slide 19 - Slide