Afsluiting H3: De Grieken

Afsluiting H3: De Grieken
1 / 27
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Afsluiting H3: De Grieken

Slide 1 - Slide


Slide 2 - Open question

opdracht 2: (T1) (2p)
Welk begrip uit het hoofdstuk past het beste bij deze afbeelding? Leg je antwoord uit.

Slide 3 - Open question

Opdracht 5: (T2/ 2p) Leg uit dat deze afbeelding te maken heeft met het beschermen van de democratie van Athene

Slide 4 - Open question

Opdracht 7: (T2) (3p) Welke begrippen horen bij de volgende rijtjes?

A. goden – verhaal – avontuur
B. zelfstandig – eigen regels – Athene – Sparta
C. kennis – natuurkunde – aardrijkskunde – onderzoek

Slide 5 - Open question

Opdracht 8: (I) (2p) Bekijk de afbeelding, stel je voor iemand zegt: "Athene was geen echte democratie"
Leg uit dat hij gelijk heeft gebruik hiervoor een voorbeeld uit de afbeelding.

Slide 6 - Open question

Opdracht 9: (I) (2p) Lees de bron, bij welk soort verhaal dat je dit hoofdstuk geleerd hebt past deze bron? Leg je antwoord uit.

Slide 7 - Open question

opdracht 10 (I) (2p)
Bekijk de afbeelding, leg uit dat deze afbeelding niet gemaakt kan zijn in de prehistorie.

Slide 8 - Open question

Opdracht 11 (T2) (2p) Bekijk de afbeelding, bij welk begrip uit het hoofdstuk past deze afbeelding het best? Leg je antwoord uit.

Slide 9 - Open question

Welk plaatje hoort bij het tijdvak waar dit hoofdstuk over gaat?
A
Plaatje 1
B
Plaatje 2
C
Plaatje 3
D
Plaatje 4

Slide 10 - Quiz

Gebruik de bron en kies het juiste antwoord.
A
1: 1000 v.C., 500 n.C. 2: 5e .
B
1: 500 v.C., 500 n.C. 2: 8e .
C
1: 3000 v.C., 500 n.C. 2: 8e .
D
1: 3000 v.C., 500 n.C. 2: 5e .

Slide 11 - Quiz

In Griekenland ontstonden zelfstandige stadstaten. Noem hiervan een oorzaak.

Slide 12 - Open question

Gebruik de twee feiten (A en B).

Omcirkel het juiste woord.
A
Feit A is een gevolg van feit B.
B
Feit A is een oorzaak van feit B.

Slide 13 - Quiz

Welke zin of welke zinnen zijn juist?

1 Athene was de kleinste stadstaat in het oude Griekenland.
2 Boeren en ambachtslieden verkochten hun spullen op markten.
3 De tijd van Grieken en Romeinen duurt tot 500 n.C.
4 Marktplaatsen lagen vaak buiten de stad.

A
Zin 2 en 3
B
Alleen zin 3
C
Zin 2, 3 en 4
D
Zin 1 en 2

Slide 14 - Quiz

De Grieken stichtten koloniën.
Waarom deden ze dat?

Slide 15 - Open question

Welke zin of welke zinnen zijn juist?

1 Bij een aristocratie heeft de koning alle macht.
2 Er waren alleen maar slechte tirannen in het oude Griekenland.
3 De Griekse stadstaten waren politiek zelfstandig.
4 Grieken discussieerden veel over politiek.

A
3 en 4
B
Alleen 2
C
1 en 3
D
2 en 4

Slide 16 - Quiz

Atheense democratie
Moderne democratie
Slepen
Stemmen op een plein.
Stemmen in hokje.
Politieke partijen
Eerste en tweede kamer.
Duidelijk verstaanbaar
Vrouwen stemmen ook

Slide 17 - Drag question

Wat betekent democratie?
A
Een koning regeert
B
Het volk regeert
C
Een tiran regeert
D
Een kleine groep rijken regeert

Slide 18 - Quiz

'Bestuur door een groep aanzienlijke inwoners'.

Wat is de naam van deze bestuursvorm?
A
Geen van de genoemde antwoorden is juist
B
Democratie
C
Monarchie
D
Tirannie

Slide 19 - Quiz

Wie was burger in Athene?
A
Een arme man met ouders geboren in Athene.
B
Een rijke, volwassen Atheense vrouw.
C
Een handelaar in Samos
D
de 17-jarige zoon van de koning.

Slide 20 - Quiz

Lees de volgende teksten van de Griekse geschiedschrijver Herodotus.

⇒Welke bestuursvorm (=manier van regeren) beschrijft Herodotus in de tekst 1?
Gebruik de tekst

Slide 21 - Open question

Lees eerst de bron.

Een standpunt: 'Athene was niet erg democratisch'.

Welke zin past bij bovenstaand standpunt?
A
De volksvergadering vergaderde in deze tijd ten minste 40 keer per jaar.
B
Om de kosten te beperken werd men nog zuiniger met het verlenen van burgerrecht.
C
Vanaf 399 werden er presentiegelden gegeven voor het bijwonen van de volksvergadering.
D
Geen van de genoemde zinnen past bij het standpunt.

Slide 22 - Quiz

Welk bestuur had de stad Athene?
A
Keizer
B
Democratie
C
Adel
D
Koning

Slide 23 - Quiz

Deze opdracht gaat over de Grieken en hun goden.

Om hulp te krijgen brachten de Grieken offers aan de goden, bijvoorbeeld om advies te vragen. Wat was hierbij de rol van het orakel en haar priesters?
A
De priesters kwamen dagelijks in een tempel bijeen. Het orakel gaf hen opdrachten over wat ze aan elke god moesten offeren.
B
De priesters onderzochten de wil van de goden. Het orakel legde aan de mensen uit wat de priesters hadden ontdekt.
C
Het orakel gaf een boodschap van de goden door in onverstaanbare klanken. De priesters legden uit wat ze bedoelde.
D
Het orakel vertelde mensen wat ze moesten offeren. De priesters hielpen de mensen bij het brengen van het offer.

Slide 24 - Quiz


Gebruik de bron.

Hoe noem je het verhaal in de bron?
A
Kunst
B
Legende
C
Mythe
D
Sage

Slide 25 - Quiz


De Grieken waren heel actief op het gebied van kunst.
Noem drie soorten kunst waarmee de Grieken zich bezighielden?

Slide 26 - Open question

Hoe noemden de oude Grieken mensen die wetenschappelijk dachten?

Tip: Socrates (zie plaatje), Plato en Aristoteles zijn hier voorbeelden van.

Slide 27 - Open question