08 - Hoofdletters en leestekens

Hoofdletters, leestekens en werkwoordspelling

Taalverzorging §A4 & §A5
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 13 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Hoofdletters, leestekens en werkwoordspelling

Taalverzorging §A4 & §A5

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
Als het goed is, weet je aan het eind van de les: 
- wanneer je hoofdletters en bepaalde leestekens gebruikt; 
- waar je op moet letten bij het beoordelen van andermans werk; 

Slide 2 - Slide

Spelling en interpunctie
Spelling en interpunctie zijn belangrijk. Als deze zaken niet op orde zijn, kan het zijn dat mensen de boodschap van je tekst niet heel serieus nemen.

Daarom is het belangrijk dat je ervoor zorgt dat je op de juiste plekken hoofdletters en leestekens zet.

Slide 3 - Slide

Hoofdletters
Hoofdletters -oftewel kapitalen- gebruiken we in de volgende gevallen:

- Aan het begin van het eerste volledige woord van de zin;
- Bij eigennamen (personen, instituten, merken, feestdagen en historische gebeurtenissen);
- Aardrijkskundige namen en afleidingen daarvan;

Slide 4 - Slide

Geen hoofdletters
We gebruiken geen hoofdletters bij:
maanden, dagen, windstreken, historische tijdperken en woorden die afgeleid zijn van feestdagen.

Slide 5 - Slide

Let op!
Als het eerste woord van de zin geen volledig woord is (bijvoorbeeld 't of 's krijgt het woord erna een hoofdletter).

Als het eerste woord van de zin een cijfer is, krijgt hij geen hoofdletter.

Mevrouw Van der Berg, E. van der Berg, Eva van der Berg


Slide 6 - Slide

Leestekens
De bekendste leestekens, zijn waarschijnlijk die waar we een zin mee afsluiten: de punt (.), het uitroepteken (!, bij een uitroep of bevel) en het vraagteken (?, bij een vraag).

De punt (.) gebruik je ook tussen de delen van afkortingen.
Het vraagteken en het uitroepteken kunnen in combinatie met elkaar worden gebruikt.


Slide 7 - Slide

De komma
We schrijven de komma (,) als we een pauze horen in de zin:
- tussen de delen van een opsomming;
- tussen bijvoeglijke naamwoorden;
- tussen twee persoonsvormen;
- voor en/of na een tussenwerpsel;
- voor en/of na een bijstelling.

Slide 8 - Slide

Schrijfopdracht
Werk nu aan de saaie versie van opdracht 12 op pagina 223. 

Slide 9 - Slide

Werkwoordspelling
Vorige les hebben we gekeken naar hoe we de persoonsvorm op de juiste manier moeten spellen. Deze les kijken we naar twee andere belangrijke werkwoordsvormen: het voltooid en het onvoltooid deelwoord.

Slide 10 - Slide

Spelling voltooid deelwoord
In veel gevallen eindigt het voltooid deelwoord op een -d of een -t.

Als je twijfelt of je voor de -d of -t moet kiezen, maak het dan langer door er een -e achter te zetten.

Als dit geen uitsluitsel brengt, kijk dan naar de stam en hanteer de
't ex-kofschip-regel

Slide 11 - Slide

Onvoltooid deelwoord
Het onvoltooid deelwoord geeft aan dat een handeling op dit moment plaatsvindt.

Vaak is het onvoltooid deelwoord een soort bijvoeglijk naamwoord.

We spellen het onvoltooid deelwoord door -d of -de achter het hele werkwoord te zetten.

Slide 12 - Slide

Aan de slag
Werk nu aan opdracht 1 tot en met 3 op pagina 276. 

Slide 13 - Slide