Les 16 (26-11)

Les 16
Frans
Le 26 novembre 
1 / 16
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 16 slides, with interactive quiz and text slides.

Items in this lesson

Les 16
Frans
Le 26 novembre 

Slide 1 - Slide

Programme
  • Presentie
  • Lesdoelen
  • Herhalen
      - Phrases Cles C
  • Paragraphe D
  • Au travail!
  • Afsluiting
  • Devoirs

Slide 2 - Slide

Lesdoelen
Na de les...

...kun je de voorzetsels à en de + lidwoord gebruiken en kun je dit gebruiken om bijvoorbeeld een bucketlist te maken. 


Slide 3 - Slide

Presentie

Slide 4 - Slide

Herhalen
We gaan nu de phrases Cles C even herhalen en alles wat we daarvoor nodig hebben. Namelijk:
- de dagen van de week
- faire
- jouer
- de zinnen van de phrases Cles C

Slide 5 - Slide

Dagen van de week
Noteer de dagen van de week:

Slide 6 - Slide

Les jours de la semaine
woensdag
donderdag
vrijdag
zaterdag
dinsdag
maandag
zondag
mardi
vendredi
mercredi
lundi
samedi
jeudi
dimanche

Slide 7 - Drag question

Faire du sport
Faire du foot
Faire du tennis
Faire du hockey
Faire de la natation
Faire de l'équitation
Faire de l'escalade

Slide 8 - Slide

Faire du sport
Je fais
Tu fais
Il/elle/on fait
Nous faisons
Vous faites
Ils/elles font

p.172

Slide 9 - Slide

Jouer du sport
Je kunt ook in plaats van 'faire'  het regelmatige werkwoord  'jouer'  gebruiken. Dit vind je op p. 169)
Je joue
Tu joues
Il/elle/on joue
Nous jouons
Vous jouez
Ils/elles jouent

Let op! jouer le piano / jouer la guitare

Slide 10 - Slide

Phrases Clés C
p. 66.
Jullie gaan nu aan elkaar presenteren wat jullie zoal doen qua activiteiten in je vrije tijd.
- Vertel welke (sport)activiteiten jij elke week uitvoert op welke dagen. 
- Vertel wat je graag in het weekend doet.
- Vertel hoe je komende weekend er uitziet. 


timer
1:00

Slide 11 - Slide

Grammaire D
Jullie kennen het fenomeen al met à (in, naar, bij, op...) en le/les voor landen en steden. Maar deze zogenaamde samentrekking van voorzetsels en lidwoorden, vindt veel vaker plaats dan alleen voor landen en steden. 
Wanneer gebruik je het dan:
  • als je ergens naartoe gaat (je suis au club de foot)
  • als je ergens pijn aan hebt (j'ai mal aux genoux)

De samentrekking gaat als volgt:
  • à + le   > au               à + la > à la
  • à + les > aux             à + l' > à l'

Slide 12 - Slide

Grammaire D
Ditzelfde heb je ook met het voorzetsel 'de' (= van). Als dit wordt gevolgd door le of la dan wordt dit ook samengevoegd tot één woord. 
Wanneer gebruik je het dan:
  • als iets 'van' iemand is (C'est le chien de ma soeur)

De samentrekking gaat als volgt:
  • de + le   > du            de + la > de la
  • de + les > des           de + l' > de l'

Slide 13 - Slide

Au travail!
Jullie gaan nu oefenen met deze samentrekkingen.

Maak:
- ex. 15a, c en d
- ex. 16a, c
- ex. 17
- ex 18 


timer
20:00

Slide 14 - Slide

Afsluiting
Na de les...

Hoe ziet de samentrekking van de + le eruit?

Waar gebruik je delende lidwoorden veel bij?




Slide 15 - Slide

Devoirs
Apprendre:
Het delend lidwoord > de samentrekkingen

Faire:
- ex. 15a, c en d
- ex. 16a, c
- ex. 17
- ex 18 

Slide 16 - Slide