H4 - Grammar - Adjectives and Adverbs

H4 - English 
1 / 15
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

H4 - English 

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Lesson Goals
Today's lesson:
- You will have refreshed your grammar knowledge and practised it. 

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Today's lesson
Grammar: Adjectives and Adverbs:
Refresher
Explanation
Practise time

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Refresher: adjectives and adverbs
  1. The bus driver was____
    injured. (serious) 
  2. Kevin is _____
    clever. (extreme) 
  3. This hamburger tastes ____
    . (awful) 
  4. Be __________
    with this glass of milk. It's hot. (careful) 
  5. Robin looks _______
    . What's the matter with him? (sad)

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Adjectives
Een adjective is in het Nederlands een bijvoeglijk naamwoord.
Je gebruikt een adjective om een zelfstandig naamwoord te omschrijven.

>Voorbeelden:
o John is a good player.
o She lives in a nice house.
o The chef uses a sharp knife.
o It will be a cold winter.
o I drive a fast car.

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Waar staat het bijvoeglijk naamwoord in de zin?
Het bijvoeglijk naamwoord staat meestal vlak voor het zelfstandig naamwoord dat het omschrijft. Voorbeeld: A red apple

Bijvoeglijke naamwoorden kunnen ook achter het werkwoord “to be” staan:
The knife is sharp.
The weather was terrible.

Beide kunnen ook gecombineerd worden. Voorbeeld: The small knife is sharp.

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Adverbs
Een adverb is in het Nederlands een bijwoord.

Bijwoorden geven meer informatie over een ander woord. Zij geven meer informatie over een werkwoord, 
een bijvoeglijk naamwoord 
en een ander bijwoord.

Soms geven ze aan hoe vaak iets gebeurt (bv. never), waar iemand is (bv. outside), op welke manier iets gebeurt (bv. quickly) etc.

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Bijvoeglijk naamwoord + ly
Je vormt een bijwoord door meestal -ly achter een bijvoeglijk naamwoord te plakken.

Let op! De spelling, hieronder een aantal voorbeelden:
Reguliere vorm nice – nicely
Stam eindigt op -e: min -e plus -ly terrible – terribly
Stam eindigt op medeklinker +y: min -y plus -ily easy – easily
Stam eindigt op -ic: min -ic plus -ically fantastic – fantastically

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Uitzonderingen van adverbs
Het bijwoord van good is well.

Sommige bijwoorden komen voor in dezelfde vorm als het bijvoeglijk naamwoord:
Fast snel
Hard hard
Late laat
Fair schappelijk / eerlijk
Near dichtbij
High hoog
Straight recht
Wrong fout

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Uitzondering op de regel

Na de werkwoorden to be, to seem, to feel, to look, to smell, to sound en to taste gebruik je geen bijwoord, maar een bijvoeglijk naamwoord.

>Voorbeeld: 
This is easy. 
He seems nice. 
You look beautiful.

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Refresher: adjust your answers
  1. The bus driver was _______________
    injured. (serious) 
  2. Kevin is ________________
    clever. (extreme) 
  3. This hamburger tastes ________________
    . (awful) 
  4. Be _________________
    with this glass of milk. It's hot. (careful) 
  5. Robin looks _______________
    . What's the matter with him? (sad)

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Put the answers to the Refresher here:

Slide 12 - Open question

1. The bus driver was _______________ injured. (serious)
2. Kevin is ________________ clever. (extreme)
3. This hamburger tastes ________________ . (awful)
4. Be _________________ with this glass of milk. It's hot. (careful)
5. Robin looks _______________ . What's the matter with him? (sad)
Write a sentence using an adjective and/or adverb

Slide 13 - Open question

This item has no instructions

More practise
Grammar Booklet page 11-12

Do the exercises = Weektaak

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Lesson Goals
Today's lesson:
- You have refreshed your grammar knowledge and practised it. 

Slide 15 - Slide

This item has no instructions