oefenvragen erfelijkheid en evolutie

Stambomen
Evolutionaire stamboom: welke soorten gemeenschappelijke voorouders hebben.

1 / 38
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Stambomen
Evolutionaire stamboom: welke soorten gemeenschappelijke voorouders hebben.

Slide 1 - Slide

Hoe lees je een evolutionaire stamboom

- als twee organismen samen op een vertakking zitten, zijn zij verwant
- Hoe meer vertakkingen er zijn tussen twee organismen, hoe minder deze verwant zijn!!
- Als je twijfelt: ga met een accentueerstift tot de vertakking. Doe dit ook bij de andere organismen van de vraag. 
Welke hebben de minste vertakkingen? Die zijn het meest verwant!

Slide 2 - Slide

Welke soort(en) is/zijn voorouder
van soort 3?
A
soort 8
B
soort 4
C
soort 10
D
soort 3

Slide 3 - Quiz

Welke soort is eerder ontstaan:
soort 1 of soort 9
A
soort 1
B
soort 9

Slide 4 - Quiz

Welke soort is uitgestorven?
A
6
B
10 en 9
C
6, 7, 8, 9, 10
D
5, 6, 7, 8, 9, 10, 11

Slide 5 - Quiz

Met welke soort vertoont soort 7 de meeste verwantschap: soort 6 of soort 8?

A
soort 6
B
soort 8

Slide 6 - Quiz

Welke soort is de gemeenschappelijke
voorouder van soort 2 en 3?

A
soort 7
B
soort 8
C
soort 10
D
soort 5

Slide 7 - Quiz

In de afbeelding zie je de evolutionaire stamboom van zowel een aantal uitgestorven als nu nog levende katachtigen. Zet de soorten in de juiste volgorde van ontstaan. Zet de soort die het langst geleden is ontstaan links.
Leeuw
Proailurus lemanensis
Sabeltand-tijger

Slide 8 - Drag question

Wat is het intermediaire genotype?
A
KwKw
B
KrKr
C
KwKr
D
Roze

Slide 9 - Quiz

Wat is het intermediaire fenotype?
A
KwKw
B
KrKr
C
KwKr
D
Roze

Slide 10 - Quiz

Eigenschappen in het DNA
Eigenschappen die je kunt zien.
Met één van dit type gen krijg je altijd het fenotype er van.
Je hebt twee van dit type genen nodig om het fenotype te krijgen.
Wanneer je twee dezelfde genen hebt noem je dat...
Wanneer je twee verschillende genen hebt noem je dat...
Twee evensterke genen noem je...
Fenotype
Genotype
Homozygoot
Heterozygoot
Intermediair
Dominant
Recessief

Slide 11 - Drag question

Als je intermediair bent voor een eigenschap dan ben je hier heterozygoot voor?
A
Juist
B
Onjuist

Slide 12 - Quiz

Wanneer komt het aantal genen in paren voor in een cel?
A
Als het een lichaamscel is
B
Als het een geslachtscel is

Slide 13 - Quiz

Wat is het genotype?
A
Het uiterlijk van een organisme
B
De erfelijke informatie van een organisme

Slide 14 - Quiz

Hoe heet het als de genen voor een erfelijke eigenschap gelijk zijn?
A
Homozygoot
B
Heterozygoot
C
Recessief
D
Dominant

Slide 15 - Quiz

Hoe noemen we een gen dat altijd tot uiting komt als het aanwezig is?
A
Homozygoot
B
Heterozygoot
C
Recessief
D
Dominant

Slide 16 - Quiz

De meeste mensen hebben ‘losse’ oorlelletjes, maar er zijn ook mensen met ‘vaste’ oorlelletjes. De vorm van de oorlelletjes is erfelijk bepaald.
Een vrouw en een man met losse oorlelletjes hebben twee kinderen. Deze hebben beiden losse oorlelletjes en zijn homozygoot voor deze eigenschap.
Valt uit het bovenstaande op te maken of het gen voor losse oorlelletjes dominant of recessief is? ( Let op! Deze informatie heb je ook nodig voor de volgende vraag. Noteer dus belangrijke zaken)

A
Ja, dit gen is dominant.
B
Ja, dit gen is recessief.
C
Nee, dat valt uit het bovenstaande niet op te maken.

Slide 17 - Quiz

Het gen voor krullend haar is dominant (R), over dat voor sluik (steil) haar recessief (r). Een vrouw die homozygoot is voor sluik haar krijgt vier kinderen van een man met krullend haar. Kind 2 is homozygoot voor sluik haar.
Wat is het genotype van de vader?
A
rr
B
RR
C
Rr
D
Dat is niet te zeggen

Slide 18 - Quiz

Een vlieg met een grijs lichaam wordt gekruist met een vlieg met een zwart lichaam. Alle nakomelingen zijn grijs. De vliegen uit de F1 planten zich onderling voort. De F2 bestaat uit 164 vliegen. 122 hiervan zijn grijs en 42 zwart.
Hoeveel van die 122 grijze vliegen uit de F2 zijn homozygoot?
.
A
Ongeveer 40.
B
Ongeveer 60.
C
Ongeveer 80.
D
Alle 122.

Slide 19 - Quiz

Hoofdhaar groeit bij de kruin een bepaalde kant op. De groeirichting is erfelijk bepaald. Het gen voor de groeirichting naar rechts is dominant (G).
Een man en een vrouw krijgen een kind. De man is heterozygoot voor de groeirichting van het haar. Bij de vrouw groeit het haar naar links.

Hoe groot is de kans dat bij het kind het haar naar links groeit? Maak een kruisingsschema.
A
25%
B
50%
C
75%
D
100%

Slide 20 - Quiz

Wat is een mutatie?
A
Een verandering in het fenotype
B
Een verandering in het genotype

Slide 21 - Quiz

Alle zaadcellen van de man bevatten dezelfde erfelijke informatie
A
Juist
B
Onjuist

Slide 22 - Quiz

Wat heeft meer invloed? Een mutatie in een geslachtscel of een mutatie in een lichaamscel?
A
Geslachtscel
B
Lichaamscel
C
Beide evenveel

Slide 23 - Quiz

- Reimer beweert dat radioactieve straling kan
leiden tot beschadiging van het DNA.
- Sannah beweert dat bepaalde chemische stoffen
mutaties in het DNA kunnen veroorzaken.
Wie heeft er gelijk?

A
Geen van beiden
B
Alleen Reimer
C
Alleen Sannah
D
Zowel Reimer als Sannah

Slide 24 - Quiz

Bij kanker gaat een cel zich ongeremd delen door mutaties.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 25 - Quiz

ongeslachtelijkevoortplanting is?
A
enten
B
knollen
C
stekken
D
zowel a,b,c

Slide 26 - Quiz

Wat zijn mutaties?
A
verschillende fenotypes
B
Verschillende genen
C
veranderingen in DNA
D
veranderingen in genotype

Slide 27 - Quiz

ongeslachtelijke voortplanting is met
A
eicellen
B
stuifmeelkorrels
C
beide
D
beide niet

Slide 28 - Quiz

Wat is kanker?
A
Een tumor
B
Een goedaardige tumor
C
Een kwaadaardige tumor
D
Een gezwel

Slide 29 - Quiz


 
Wat veroorzaakt geen mutaties?
A
Ze kunnen spontaan ontstaan.
B
Mutagene stoffen (asbest, sigarettenrook)
C
Mutagene straling (UV straling, röntgenstraling)
D
Geslachtelijke voortplanting.

Slide 30 - Quiz

Veranderd het DNA bij stekken?
A
Ja
B
Nee

Slide 31 - Quiz

Wat houdt uitzaaiing van kanker in?
A
Dat de kankercellen in de bloedbaan terecht gekomen zijn
B
Dat je een kwaadaardige tumor hebt.
C
Dat je ziek geworden bent.

Slide 32 - Quiz

Wat is evolutie?
A
het veranderen van gedaante bij een organisme
B
ontwikkeling die een organisme tijdens zijn leven doormaakt
C
het ontstaan, veranderen en/of verdwijnen van soorten
D
het groter worden van een populatie

Slide 33 - Quiz

1. Kunnen twee verschillende rassen zich met elkaar voortplanten ?

2. Kunnen twee soorten zich met elkaar voortplanten?

A
1 en 2 Juist
B
1 en 2 onjuist
C
1 Onjuist, 2 Juist
D
1 Juist, 2 Onjuist

Slide 34 - Quiz

Hoe ontstaan nieuwe soorten?

A
Door isolatie
B
Door erfelijke variatie
C
Door natuurlijke selectie
D
Alle antwoorden zijn goed

Slide 35 - Quiz

Wat is natuurlijke selectie?
A
De best aangepaste diersoort zal overleven en nakomelingen krijgen.
B
De geleidelijke ontwikkeling van diersoorten op aarde.
C
Het reconstrueren van organismen aan de hand van fossiele resten.
D
Het onderzoek naar de overeenkomsten in erfelijke eigenschappen.

Slide 36 - Quiz

Rassen kunnen meer van elkaar verschillen in uiterlijk dan twee verschillende soorten.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 37 - Quiz

Wanneer is er een nieuwe soort ontstaan?
A
Als de populaties niet meer op elkaar lijken
B
Als de populaties zijn geïsoleerd van elkaar
C
Als de populaties niet meer onderling kunnen voortplanten
D
Als de organismen mutaties hebben gekregen

Slide 38 - Quiz