This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Programa
Controlamos los deberes
Vocabulario
Clases anteriores
Trabajamos
Deberes
Slide 1 - Slide
Controlamos los deberes
Estudiar (=leren):
Voca Unidad 3 blz 106 NL-SP 1-60
+ regelmatige ww
+ tener
+ bezittelijk vnw
+ klokkijken
Slide 2 - Slide
Vocabulario
Blz 33, ej 5, 6, 7, 8
Ej 5 - Lees & beantwoord
Ej 6 - Vul aan
Ej 7 - Lees & beantwoord
Ej 8 Vul aan met de info van opdracht 5 en 7
Slide 3 - Slide
Destrezas: leer
Blz 38, ej 1, 2, 3
Slide 4 - Slide
La familia
Slide 5 - Mind map
¿Cómo se dice "oma" en español? (vertaal oma)
A
novia
B
tía
C
abuela
D
madre
Slide 6 - Quiz
la madre
el hijo
el abuelo
la hermana
el nieto
la sobrina
het nichtje
de moeder
de kleinzoon
de zus
de opa
de zoon
Slide 7 - Drag question
Maak de zin hieronder compleet:
Jay y Gloria son los ... de Lily.
Slide 8 - Open question
Maak de zin hieronder compleet:
Alex , Haley y Luke son los ..... de Phil y Claire.
Slide 9 - Open question
Maak de zin hieronder compleet:
Manny ...... el......... de Gloria . (schrijf de hele zin op)
Slide 10 - Open question
Maak de zin hieronder compleet:
Lucas ....... dos ................. (schrijf de hele zin op)
Slide 11 - Open question
Tener
Tener = hebben
Yo
Tú
Él/ella/usted
Nosotros
Vosotros
Ellos/ellas/ustedes
Tengo
Tienes
Tiene
Tenemos
Tenéis
Tienen
1. Yo (tener) _______ 14 años.
2. Ana (tener) ______ el pelo rubio.
3.Juan (tener) _______ muchos amigos.
4. Ana y Esther (tener) _________ dos perros
Slide 12 - Slide
Nosotros
Yo
Ellos/ellas
tú
él/ella
Jullie
Wij
jij
ik
Hij/zij
Zij (mv)
Vosotros
Slide 13 - Drag question
Vervoeg het werkwoord TENER= HEBBEN: 1. Yo (tener) _______ 14 años.
Slide 14 - Open question
Vervoeg het werkwoord TENER= HEBBEN: 2. Mi amiga (tener) _______ 3 perros.
Slide 15 - Open question
Vervoeg het werkwoord TENER= HEBBEN: 3. Ana y Esther (tener) _________ dos bolis
Slide 16 - Open question
Schrijf een eigen zin met het werkwoord TENER= HEBBEN. Gebruik er woorden bij uit unidad 3. Let op m/v en enkelvoud en meervoud
Slide 17 - Open question
Bezittelijke voornaamwoorden
enkelvoud
meervoud
mi libro
mislibros
tu ...
tus ...
su...
sus...
nuestro amigo
nuestra amiga
nuestros amigos
nuestras amigas
vuestro...
vuestra...
vuestros...
vuestras...
su...
sus...
Bezittelijk voornaamwoorden
Slide 18 - Slide
….. (mijn) hermana se llama Nélida.
A
Tu
B
Mi
C
Mis
D
Su
Slide 19 - Quiz
¿Dónde están ……….(jullie) bolígrafos?
A
vuestro
B
nuestras
C
sus
D
vuestros
Slide 20 - Quiz
(mijn)______amigos son amables.
Slide 21 - Open question
(hun)_____hijas estudian en España.
Slide 22 - Open question
(yo)______amigo aprende portugués.
Slide 23 - Open question
(nosotros)________padres son médicos.
Slide 24 - Open question
Verbos regulares en presente
Slide 25 - Slide
Op welke letters eindigen Spaanse werkwoorden (3 soorten)?
Slide 26 - Open question
Wat is de stam van hablar/comer/vivir?
Slide 27 - Open question
Op welke letter eindigt de eerste persoonsvorm (yo)?
Slide 28 - Open question
yo
Tú
él, ella, usted
nosotros/ nosotras
vosotros/ vosotras
ellos, ellas, ustedes
viven
hablo
vende
vivimos
vendo
es
eres
habla
aprendemos
estudiáis
trabajan
hablamos
vivís
escribes
buscamos
sois
son
Slide 29 - Drag question
Nosotros (vivir)
A
vivisteis
B
vivimos
C
vivemos
D
vivís
Slide 30 - Quiz
Vosotros (vivir)
A
vivisteis
B
vivimos
C
vivemos
D
vivís
Slide 31 - Quiz
Usted ......................(vivir) en Dordrecht
A
vivas
B
vive
C
vivis
D
vivéis
Slide 32 - Quiz
Vosotros ......................(vivir) en Dordrecht
A
vivas
B
vives
C
vivís
D
vivéis
Slide 33 - Quiz
Nosotros...........(hablar) español.
Slide 34 - Open question
hablar, tú
Slide 35 - Open question
De regelmatige werkwoorden die je tot nu toe hebt gehad:
Unidad 1
escuchar -luisteren
hablar - praten
preguntar- vragen
contestar- antwoorden
leer - lezen
aprender - leren
escribir - schrijven
Unidad 2
mirar -kijken
usar - gebruiken
trabajar- werken
completar - aanvullen
estudiar- studeren
continuar- doorgaan
vivir - leven, wonen
Unidad 3
rellenar - (in)vullen
necesitar - nodig hebben
tocar - spelen (v.e. muziekinstrument), aanraken
llegar - aankomen
enseñar - laten zien, tonen
visitar - bezoeken
vender - verkopen
comer - eten
Slide 36 - Slide
Schrijf een zinnetje met één van deze werkwoorden. Gebruik de ik-persoon, woorden uit unidad 3 (let op m/v!) Je zin heeft tenminste 5 woorden
Slide 37 - Open question
Schrijf een zinnetje met één van deze werkwoorden. Gebruik de hij-persoon, woorden uit unidad 4 (let op m/v!) Je zin heeft tenminste 5 woorden
Slide 38 - Open question
En: de onregelmatige en -SE werkwoorden,
die je tot nu toe hebt gehad:
Unidad 1
llamarse -heten
ser - zijn
tener- hebben
Unidad 2
sentarse -gaan zitten
pensar - denken
salir- vertrekken, uitgaan
Unidad 3
presentarse - zich voorstellen
ir de compras - winkelen, boodschappen doen
Slide 39 - Slide
Schrijf een zinnetje met één van deze werkwoorden. Gebruik de ik-persoon, woorden uit unidad 3 en 4 (let op m/v!) Je zin heeft tenminste 5 woorden
Slide 40 - Open question
Schrijf nog een zinnetje met één van deze werkwoorden. Gebruik nu de wij-persoon, woorden uit unidad 3 en 4 (let op m/v!) Je zin heeft tenminste 5 woorden