2HV - les 20 Repaso

• Spaans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2

Programa

1. Controlamos los deberes 
2. Toetsweek 2
3. Repaso
4. Trabajamos online
5. Deberes

Controlamos los deberes

Voca Unidad 4 NL-SP

1-90

Voca Unidad 3 NL-SP

1-90

Toets in de toetsweek (4x)

Lees + luister

Persoonlijke voornaamwoorden

Ser

Llamarse (en andere wederkerende ww)

Bijvoeglijk naamwoord

Getallen tot 100 NL - SP

Klokkijken

Tener

Regelmatige werkwoorden

Bezittelijk voornaamwoord

Querer

Gustar

Hay

Korte zinnetjes maken

Ser = zijn (ser de = komen uit)

yo	soy
tú	eres
él, ella, usted	es
nosotros	somos
vosotros	sois
ellos, ellas, ustedes	son

_______ (yo) española
Ik ben Spaanse.

______ (tú) Elena
Jij bent Elena

______ (nosotros) de Madrid.
Wij komen uit Madrid.

Wederkerende werkwoorden

Yo (llamarse) Juan.

Mi madre (peinarse) el pelo.

Juan y tú (lavarse) los dientes

Bijvoeglijk namelijk

- o kan naar a

- a niet naar o

- medeklinker blijft medeklinker

- e blijft e

- meervoudsregel toepassen

Vul het bijvoeglijk naamwoord in!

Las gatas son ______ (amarillo)

Vul het bijvoeglijk naamwoord in!

La silla es ______ (azul)

Vul het bijvoeglijk naamwoord in!

Los zapatos son ______ (verde)

Schrijf de getallen voluit in het Spaans
63

Schrijf de getallen voluit in het Spaans
15

Schrijf de getallen voluit in het Spaans
24

La hora

Ejercicio 1

Ejercicio 2

Ejercicio 3

La hora

¿Qué hora es?

¿Qué hora es?

¿Qué hora es?
13:40

werkwoord: TENER

TENGO	IK HEB
TIENES	JIJ HEBT
TIENE	HIJ/ZIJ/U HEEFT
TENEMOS	WIJ HEBBEN
TENÉIS	JULLIE HEBBEN
TIENEN	ZIJ HEBBEN

TENER = HEBBEN

tener, yo

tener, Pepe

tener, vosotros

El presente

Ella ................. (vivir) en México.

Ana y Juan (hablar) mucho

Juan y yo (escuchar) música

Bezittelijke voornaamwoorden

enkelvoud	meervoud
mi libro	mis libros
tu ...	tus ...
su...	sus.. .
nuestr o amigo nuestr a amiga	nuestr os amigos nuestr as amigas
vuestr o ... vuestr a ...	vuestr os ... vuestr as ...
su...	sus...

Bezittelijk voornaamwoorden

(onze) _____ bicicleta es roja.

(Zijn) _____ coche es gris.

(mijn) _____ libros son rojos.

ww querer - willen / houden van

yo	qu ie r o	ik wil
tú	qu ie r es	jij wilt
él/ella/usted	qu ie r e	hij/zij/u wil
nosotros	quer emos	wij willen
vosotros	quer éis	jullie willen
ellos/ellas/ustedes	qu ie r en	zij / u mv willen

Wat betekent 'querer'?

querer, usted

querer, yo

querer, nosotros

Gustar

A mí __?__ ____?____ la música. (gustar)

A tí __?__ ____?____ las vacaciones. (gustar)

A Juan y María __?__ ____?____ preparar churros. (gustar)

HAY = er is/ er zijn

- 1 vervoeging: HAY

- bij hoeveelheden

- met onbepaald lidwoord

Er zijn twaalf kazen

Er is een keuken

Er zijn veel flessen

Trabajamos ONLINE

1. Ga naar de LEERMIDDELEN in magister

2. Ga naar compañeros 

3. Klik aan: compañeros huiswerk

4. Klik aan: H4 

5. Klik aan: 4.3 com & 4.4 des

6. Maak: alle opdrachten

Deberes

Voca Unidad 4 NL-SP

1-90

Voca Unidad 3 NL-SP

1-90