,

DEF@ctO l les 14 l groep 5-6 l taal l persoonsvorm onderwerp

1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsTaal+1BasisschoolGroep 5,6

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Bezoek ook eens onze website:
Taal
Doel: ik kan de persoonsvorm vinden door een vraagzin te maken en ik kan het onderwerp in een zin herkennen en benoemen.

Slide 2 - Slide

Bespreek het doel van deze les. Wat gaan de leerlingen deze les oefenen/leren?
In elke zin die we schrijven zit een persoonsvorm. Dit is altijd een werkwoord. Wanneer er maar 1 werkwoord in een zin staan, dan weet je, dat is de persoonsvorm. Maar als er meerdere werkwoorden in een zin staan, dan wordt het ietsje moeilijker.

Om de persoonsvorm te vinden, kan je van de zin een vraagzin maken.
Het woord dat dan vooraan komt te staan is de persoonsvorm.

Slide 3 - Slide

Leg uit:
In elke zin die we schrijven zit een persoonsvorm. Dit is altijd een werkwoord. Wanneer er maar 1 werkwoord in een zin staan, dan weet je, dat is de persoonsvorm. Maar als er meerdere werkwoorden in een zin staan, dan wordt het ietsje moeilijker.
Om de persoonsvorm te vinden, kan je van de zin een vraagzin maken.
Het woord dat dan vooraan komt te staan is de persoonsvorm.
Voorbeeld:
Femke luistert goed naar de juf.
vraagzin:
Luistert Femke goed naar de juf?
Het woord luistert komt vooraan te staan en is een werkwoord. 
Luistert is dus de persoonsvorm in deze zin.

Slide 4 - Slide

Nu gaan de leerlingen een paar woorden in het meervoud zetten (zie volgende slides).
Bekijk via het oogje de woodkaart

Slide 5 - Slide

Bekijk samen het uitlegblad. Klik op het oogje om het uitlegblad te openen. Daarna heb je de mogelijkheid om de afbeelding te vergroten (inzoomen). 

Nu is het jouw beurt!

Slide 6 - Slide

Nu gaan de leerlingen een paar woorden in het meervoud zetten (zie volgende slides).

Pieter en Maartje bakken een lekkere taart. 
Maak de vraagzin en schrijf daarachter welk woord vooraan komt te staan (persoonsvorm)?

Slide 7 - Open question

Schrijf eventueel een voorbeeld op het bord, hoe de leerlingen de zin moeten opschrijven. 

Bakken Pieter en Maartje een lekkere taart? - Bakken.

De viooltjes staan allemaal in bloei.
Maak de vraagzin en schrijf daarachter welk woord vooraan komt te staan (persoonsvorm)?

Slide 8 - Open question

Antwoord:
Staan de viooltjes allemaal in bloei? - staan.

De politieagent draagt een blauw uniform.
Maak de vraagzin en schrijf daarachter welk woord vooraan komt te staan (persoonsvorm)?

Slide 9 - Open question

Antwoord:
Dragen de politieagenten blauwe uniformen? - dragen.

Ze gaan naar de supermarkt en dan naar huis.
Maak de vraagzin en schrijf daarachter welk woord vooraan komt te staan (persoonsvorm)?

Slide 10 - Open question

Antwoord:
Gaan ze naar de supermarkt en dan naar huis? - gaan.
Naast de persoonsvorm, zit er ook een onderwerp in de zin.
Het onderwerp heeft te maken met de persoonsvorm. Het is namelijk diegene of datgene dat de persoonsvorm is of doet.
Je kan het onderwerp vinden door de volgende vraag te stellen:
Wie of wat + de persoonsvorm?
Je gaat dus eerst opzoek naar de persoonsvorm. Daarna plaats je wie of wat voor de persoonsvorm en dan weet je wat het onderwerp is.

Slide 11 - Slide

Leg uit:
In elke zin die we schrijven zit een persoonsvorm. Dit is altijd een werkwoord. Wanneer er maar 1 werkwoord in een zin staan, dan weet je, dat is de persoonsvorm. Maar als er meerdere werkwoorden in een zin staan, dan wordt het ietsje moeilijker.
Om de persoonsvorm te vinden, kan je van de zin een vraagzin maken.
Het woord dat dan vooraan komt te staan is de persoonsvorm.
Bekijk via het oogje de woodkaart

Slide 12 - Slide

Bekijk samen het uitlegblad. Klik op het oogje om het uitlegblad te openen. Daarna heb je de mogelijkheid om de afbeelding te vergroten (inzoomen). 

Pieter en Maartje bakken een lekkere taart. 
Maak de vraagzin in je hoofd, plaats daar wie of wat voor en noteer dan het onderwerp hieronder.

Slide 13 - Open question

Antwoord:
Wie bakken?
Pieter en Maartje.

Ze gaan naar de supermarkt en dan naar huis.
Maak de vraagzin in je hoofd, plaats daar wie of wat voor en noteer dan het onderwerp hieronder.

Slide 14 - Open question

Antwoord:
Wie gaan naar de supermarkt?
Ze

De politieagent draagt een blauw uniform.
Maak de vraagzin in je hoofd, plaats daar wie of wat voor en noteer dan het onderwerp hieronder.

Slide 15 - Open question

Antwoord:
Wie dragen blauwe uniformen?
Politieagenten.

De viooltjes staan allemaal in bloei.
Maak de vraagzin in je hoofd, plaats daar wie of wat voor en noteer dan het onderwerp hieronder.

Slide 16 - Open question

Antwoord:
Wat staat er in bloei?
de viooltjes.
Ga aan de slag met de werkbladen die je krijgt!

Slide 17 - Slide

Deel hier de werkbladen uit indien je dat nog niet gedaan hebt.

 
Heb je de werkbladen nog niet in je bezit? Je kan de werkbladen per fase bestellen.
mail ons: info@defact-o.nl 
Ben jij er klaar voor?
Je leerkracht daagt je uit om aan de slag te gaan met de opdrachten die bij deze les horen. Kan jij laten zien dat je het doel hebt behaald?
 Succes!

Slide 18 - Slide

Op het lesblad vind je verschillende aanbevelingen voor (verwerkings-)opdrachten. 

Heb ik het doel van deze les behaald?
😒🙁😐🙂😃

Slide 19 - Poll

Laat de leerlingen zichzelf inscoren, vinden zij dat ze het lesdoel behaald hebben? Je kan aan de hand van de scores een kort evaluatiegesprek voeren in de klas.

Ik beoordeel deze les met het cijfer (kies een cijfer van 1-10, waarbij 10 het hoogste is).
010

Slide 20 - Poll

Laat de leerlingen de les beoordelen. Je kan eventueel nog vragen waar zij hun cijfer op baseren. Wat vonden ze goed/niet goed.
Tot de volgende keer
Deze les is gemaakt door DEF@ctO. Op de vermelde bronnen na, alle rechten voorbehouden aan team DEF@ctO.




Slide 21 - Slide

Bezoek onze website: