Doel: ik ken de vormen van de werkwoorden met f/v- of z/s-wisseling in de tegenwoordige tijd.
Slide 2 - Slide
Bespreek het doel van deze les met je leerlingen. Wat gaan ze oefenen/leren?
We oefenen voor de derde keer met de denkstappen die we moeten zetten om werkwoorden op de juiste manier te spellen. We hebben daar een stappenplan voor.
Slide 3 - Slide
Leg uit.
We oefenen voor de derde keer met de denkstappen die we moeten zetten om werkwoorden op de juiste manier te spellen. We hebben daar een stappenplan voor.
Bekijk via het oogje het uitlegblad.
Slide 4 - Slide
Bekijk samen het uitlegblad door op het oogje te klikken.
Dit is het hele stappenplan.
In de werkwoordspellingslessen wordt telkens een deel van het plan aangeleerd.
Bekijk via het oogje het uitlegblad.
Slide 5 - Slide
Bekijk samen het uitlegblad door op het oogje te klikken.
In deze les herhalen we de tegenwoordige tijd.
We oefenen met lastige werkwoorden.
Wijs de denkstappen aan: is het werkwoord een persoonsvorm?
ja
in welke tijd moeten we het werkwoord schrijven?
tegenwoordige tijd
Kiezen we voor enkelvoud of meervoud?
kijk naar het onderwerp - dat bepaalt de vorm die je moet kiezen
is het enkelvoud dan heb je nog twee mogelijkheden:
ik-vorm / ik-vorm+t
is het meervoud dan schrijf je het hele werkwoord = wij-vorm
In de tegenwoordige tijd hebben bijna alle werkwoorden drie vormen.
Het onderwerp bepaalt dus de vorm die je moet kiezen.
ik-vorm
gebruik je voor ik en als jij achter het werkwoord staat
kijk maar:
ik loop
loop jij?
hij-vorm
ik-vorm + t
gebruik je voor
jij, hij, zij, het
kijk maar:
hij loopt
wij-vorm
hele werkwoord
gebruik je voor
wij - jullie - zij
kijk maar:
wij lopen
Slide 6 - Slide
Leg uit.
herhalen: geef werkwoorden en laat de leerlingen de vormen noemen die bij de tegenwoordige tijd horen van dat werkwoord.
plakken - varen - worden - vinden - praten
Herhaal dat de hij-vorm op dt kan eindigen en dat de hij-vorm géén extra t krijgt als de stam eindigt op een t.
We weten nog .......
Slide 7 - Slide
Leg uit.
Gebruik beide begrippen door elkaar, laat leerlingen aangeven of het ik-vorm (stam) of hij-vorm is.
ik-vorm = stam
hij-vorm= stam + t
Je moet extra goed opletten bij werkwoorden met een z of een v in het midden
bijvoorbeeld:
reizen en verven
Slide 8 - Slide
Leg uit.
Je moet extra goed opletten bij werkwoorden met een z of een v in het midden
bijvoorbeeld:
reizen en verven
Als je de ik-vorm opschrijft verandert de z in een s en de v in een f.
Kijk maar:
reizen - ik reis - hij reist - wij reizen
verven - ik verf - hij verft - wij verven
Slide 9 - Slide
Leg uit.
Leer aan dat je altijd eerst de ik-vorm opschrijft en daarna de -t erachter plakt.
Wat is de stam van 'blijven'?
Slide 10 - Open question
Antwoord: blijf.
Wat is de hij-vorm van 'blijven'?
Slide 11 - Open question
Antwoord: blijft.
Wat is de ik-vorm van 'blazen'?
Slide 12 - Open question
Antwoord: blaas.
Wat is de hij-vorm van 'blazen'?
Slide 13 - Open question
Antwoord: blaast.
Schrijf de drie vormen van de tegenwoordige tijd van:
kiezen
Slide 14 - Open question
Antwoord:
kies
kiest
kiezen
Schrijf de drie vormen van te tegenwoordige tijd van:
reizen
Slide 15 - Open question
Antwoord:
reis
reist
reizen
Schrijf de drie vormen van te tegenwoordige tijd van:
leven
Slide 16 - Open question
Antwoord:
leef
leeft
leven
Ga aan de slag met de werkbladen.
Slide 17 - Slide
Deel nu de werkbladen uit. Let op: het werkblad met de aanduiding 'start' linksboven in de hoek, is voor de volgende les om te checken of iedereen de lesstof van deze les beheerst.
Heb je de werkbladen nog niet in je bezit? Je kan de werkbladen per fase bestellen. Mail ons: info@defact-o.nl
Reflecteren
Slide 18 - Slide
Laat de leerlingen antwoord geven op de reflectievragen.
Je kan dit mondeling doen, maar je kan er ook voor kiezen om dit te laten invullen op het reflectieblad dat als bijlage is toegevoegd. Dit blad kan daarna ook opgenomen worden in de portfoliomap.
Tot de volgende keer
Deze les is gemaakt door DEF@ctO. Op de vermelde bronnen na, alle rechten voorbehouden aan team DEF@ctO.