Vormen van taalvariatie
- Variatie in woordvolgorde (ik ben gefietst naar huis/ ik ben naar huis gefietst, ze zullen het geven moeten/ ze zullen het moeten geven).
- Variatie in woordvorm (geruild/ gerolen. Ik loopt. Ik gaat. Ik kon hem niet. Zij heeft/heb het boek gelezen).
- Variatie in de woordkeuze voor een begrip (bakkie/ kopje koffie. Bietjes/ krootjes. Reet/ kont/ bips, spuwen, spugen, tuffen, kwatten).
- Variatie in betekenis van een woord. Verwarring. (kreuken: kan ook vouwen zijn in het Fries. De deur is los voor open in het twents en achterhoeks)
- Variatie in formulering (doe de deur open/ zou u alstublieft de deur open willen doen). Streekgebonden.
- Verschil in uitspraak. Haagse Harry (Dat wâh je toch?? Koude/ kouwe).
Wanneer een taalvariatie alleen verschilt in uitspraak, en dus niet in woordkeus, volgorde of grammatica, noem je dit een accent.