onwk 4 les 2 onderwerp en werkwoord (gezegde)

1 / 44
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Wat gaan we doen? 

-Herhaling Elfje.
-Wat is een werkwoord? (werkwoordelijk gezegde)
-Wat is een onderwerp?  

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Aan het eind van de les ...

-weet ik wat een werkwoord en werkwoordelijk gezegde is.
-weet ik wat een onderwerp is.

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Slide 4 - Slide

This item has no instructions





Zomerdag
geel huis
onder blauwe lucht
stoomtrein over een brug
Arles

Slide 5 - Slide

Lees daarna het gedicht voor. Stel vragen als: - Wie weet welke dichtvorm dit is? > Elfje - Zitten er regels in over dingen die al in het woordweb genoemd zijn? - Wie kan het rijmschema benoemen? > 1-2-3-4-1
  Donderdag

  Elfje                   gemaakt

   schilderij          Van                  Gogh

   blauw                geel                  trein                 huis                   
   Arles

Slide 6 - Slide

Vertel dat de leerlingen een vel papier krijgen, of een werkblad met het woordschema van het Elfje. Daarop gaan ze zelf één of meerdere Elfjes schrijven. Laat het papier of de werkbladen vervolgens uitdelen.
Arles
Middellands Zee

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Slide 8 - Slide

Geboren in Zundert
(Zundert, 30 maart 1853 – Auvers-sur-Oise, 29 juli 1890)
Opdracht
Maak een Elfje over de film die je thuis hebt gezien, over Alexander de Grote en grammatica. 

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

  oorlog

                                                                                                                                 gebieden                veroverd

  communicatie      is                            moeilijk

   verdelen                woorden               in                             groepen


   grammatica

Slide 10 - Slide

Vertel dat de leerlingen een vel papier krijgen, of een werkblad met het woordschema van het Elfje. Daarop gaan ze zelf één of meerdere Elfjes schrijven. Laat het papier of de werkbladen vervolgens uitdelen.
Wat valt je op als je naar de woorden in de gemaakte Elfjes kijkt? 

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Wat gaan we doen? 
-Herhaling Elfje.
-Wat is een werkwoord? (werkwoordelijk gezegde)
-Wat is een onderwerp? 

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Wat gaan we doen? 
-Herhaling Elfje.
-Wat is een werkwoord (werkwoordelijk gezegde)?
-Wat is een onderwerp? 

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Lees de volgende zinnen:
Ik naar de deur. 
Mijn hond de hele dag. 
Ik het liefst melk.
jij ook vandaag? 


Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Vul het ontbrekende woord in, in de zin: Ik naar de deur.

Slide 15 - Open question

This item has no instructions

Vul het ontbrekende woord in, in de zin: Mijn hond de hele dag.

Slide 16 - Open question

This item has no instructions

Vul het ontbrekende woord in, in de zin: Ik het liefst melk.

Slide 17 - Open question

This item has no instructions

Vul het ontbrekende woord in, in de zin: jij ook vandaag?

Slide 18 - Open question

This item has no instructions

Werkwoorden

Ik naar de deur.                 Ik loop/ren naar de deur. 

Mijn hond de hele dag. Mijn hond eet/rent/blaft de hele dag. 

Ik het liefst melk.             Ik drink het liefst melk.

jij ook vandaag?               Kom/ lees/kook/tennis jij ook vandaag? 

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Werkwoord
Jullie hebben in de vorige oefeningen steeds een werkwoord ingevuld. 
Maar wat is een WERKWOORD?????
Een werkwoord is een DOE-WOORD. 

Kijk naar het volgende filmpje: 

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Slide 21 - Link

This item has no instructions

Wat doet Milan Knol allemaal?
Schrijf op welke werkwoorden je hebt gezien in het filmpje.

Slide 22 - Open question

This item has no instructions

Slide 23 - Link

This item has no instructions

Werkwoorden
Hij is aan het fietsten, aan het kijken, zijn voeten, knieën, en benen bewegen, hij is zijn evenwicht aan het houden, hij is met zijn hoofd aan het draaien, hij is aan het fluiten, hij is aan het ademen, aan het slikken, zijn hart is aan het kloppen….

 

Slide 24 - Slide

This item has no instructions



Het werkwoord is de motor van een zin!

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Werkwoordelijk gezegde
Werkwoorden zijn Doe-woorden. Iedere zin heeft een werkwoord. Alle werkwoorden die we in een zin tegenkomen horen bij het werkwoordelijk gezegde. Dus: loop, kijk, ren en rol zijn de werkwoorden die het werkwoordelijk gezegde zijn in de zin. Het werkwoord zegt in deze zinnen iets over wat het onderwerp doet of overkomt. 

Ik loop naar de deur.
De schilder schildert een schilderij. 
Ik heb het schilderij geschilderd. 
De voetballer scoorde een doelpunt. 
Ik ben naar de deur gelopen. 







 

Slide 26 - Slide

This item has no instructions



Begrijp je nu waarom het werkwoord de motor van een zin is? 

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Begrijp je nu waarom het werkwoord de motor van een zin is?
A
ja
B
nee

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Vul het ontbrekende woord in, in de zin: kijkt naar het schilderij.

Slide 29 - Open question

This item has no instructions

Vul het ontbrekende woord in, in de zin: springt over het hek.

Slide 30 - Open question

This item has no instructions

Vul het ontbrekende woord in, in de zin: geeft een cadeau aan jou.

Slide 31 - Open question

This item has no instructions

Vul het ontbrekende woord in, in de zin: Kom ook vandaag?

Slide 32 - Open question

This item has no instructions

Onderwerp
kijkt naar het schilderij. 
springt over het hek. 
geeft een cadeau aan jou. 
Kom ook vandaag? 
Wat missen we?  Het onderwerp!
Hij kijkt naar het schilderij.
Het paard springt over het hek.
Een vriend geeft een cadeau aan jou.
 Kom je ook vandaag? 

Slide 33 - Slide

This item has no instructions

Onderwerp
Er is iemand (een persoon) of iets (een dier) die iets doet. 
We noemen iemand of iets het ONDERWERP.
Milan Knol fiets. Hij belt. Deze man fluit. Hij beweegt. 
De hond blaft. Het meisje springt. De leerling slaapt. Het huis staat in de stad. 

Slide 34 - Slide

This item has no instructions


           iemand      of           iets
doet iets of is iets

Slide 35 - Slide

This item has no instructions


Kijk goed naar de pictogrammen (plaatjes) en schrijf zoveel mogelijk zinnen op in je schrift. Iedere zin moet een onderwerp (linkerkant van de slide) en een werkwoord (rechterkant van de slide) hebben!!!
Tekst
-
-
-
-
-
-
-
-st

Slide 36 - Slide

This item has no instructions

Conclusie
-Een zin heeft een werkwoord nodig.
-Alle werkwoorden in een zin, noemen we het werkwoordelijk gezegde. 
-Een zin heeft een onderwerp nodig. 

(behalve als er een bevel wordt gegeven: Loop naar de deur! Geef mijn mobieltje terug!)
Het onderwerp kan je wel in gedachten invullen: Loop (je) naar de deur. 
Geef (je) aan mij mijn mobieltje terug.   

Slide 37 - Slide

This item has no instructions

Wat gaan we doen? 
-Herhaling Elfje.
-Wat is een werkwoord. (werkwoordelijk gezegde)
-Wat is een onderwerp. 



Slide 38 - Slide

This item has no instructions

Aan het eind van de les ...

-weet ik wat een werkwoord en werkwoordelijk gezegde is.
-weet ik wat een onderwerp is.

Slide 39 - Slide

This item has no instructions

Schrijf vier werkwoorden op:

Slide 40 - Mind map

This item has no instructions

Schrijf vier woorden op die het onderwerp
van een zin kunnen zijn:

Slide 41 - Mind map

This item has no instructions

Huiswerk
Bekijk en beluister het filmpje over ontleden. De link staat in Magister.
https://edpuzzle.com/media/6324e23a3e74da4139f93a2f




Slide 42 - Slide

This item has no instructions

Slide 43 - Link

This item has no instructions

Slide 44 - Slide

This item has no instructions