Être et avoir bij chapitre 3

• Frans
• Middelbare school
• vmbo t, mavo, havo
• Leerjaar 1

Bienvenue au cours de français

Comment tu t'appelles?

être

=

 zijn

Sleep de juiste vorm van être naar het onderwerp

il/elle/on

nous

vous

ils/elles

tu

je

es

sont

est

êtes

sommes

suis

j'
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles

Combineer de juiste vorm van 'avoir' met het onderwerp

Hoe ging het werkwoord AVOIR ook weer?

ai

as

a

avons

avez

ont

Hoe zeg je: wij zijn Nederlands?

1. Vous êtes néerlandais
2. Nous sommes néerlandais
3. Ils sont néerlandais
4. Elles sont néerlandaises

Hoe zeg je: hij heeft een broer

1. J'ai un frère
2. Tu as un frère
3. Elle a un frère
4. Il a un frère

Hoe zeg je dat je 12 jaar bent?

1. J'ai douze ans
2. Je suis douze ans

Schrijf zinnetjes met 'avoir' of 'être' erin

Vertaal:
(Ik ben) ...... au collège.

Vertaal:
(wij zijn) ...... dans la classe.

Vertaal:
(hij is) ...... un élève sympa.

Vertaal:
(jij hebt) ...... une soeur?

Vertaal:
Non, (ik heb) ...... un frère.

Vertaal:
(hebben jullie) ...... un chien?

De werkwoorden être, avoir
ken ik en kan ik vervoegen

heel goed

redelijk goed

net niet goed genoeg

helemaal niet meer