This lesson contains 16 slides, with text slides and 1 video.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Uitzetten
Profielfoto van jezelf
Welkom allemaal bij het vak Nederlands!
We gaan zo starten.
Stel je camera, microfoon en profielfoto goed
in.
Zet een
in de chat. Dan weet ik dat je er bent.
Start geen nieuwe vergadering
Zet een
in de chat als je een vraag hebt
Slide 1 - Slide
Grammatica Taalverzorging
Slide 2 - Slide
Stap 1: Persoonsvorm
1. Tijdsproef: zet de zin in een andere tijd 2. Getalsproef: verander het aantal in de zin (enkelvoud/meervoud) 3. Vraagproef: maak van de zin een vraagzin
Persoonsvorm is altijd een werkwoord!
Slide 3 - Slide
Stap 2: Zinsdelen
Verdeel de zin in zinsdelen.
Hutsel de zin door elkaar; de woorden die steeds bij elkaar blijven, vormen samen één zinsdeel.
Let op! Alle woorden voor de persoonsvorm vormen altijd één zinsdeel.
Slide 4 - Slide
Stap 3: het onderwerp
Zoek het onderwerp in de zin door de volgende vraag te stellen:
Wie of wat + pv?
Het antwoord op de vraag is het onderwerp.
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Video
Stap 4: het werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in de zin.
WG: pv + alle andere werkwoorden
Slide 7 - Slide
https:
Slide 8 - Link
Lijdend voorwerp
-> filmpje Nieuw Nederlands
Slide 9 - Slide
Stap 5: het lijdend voorwerp
Zoek het lijdend voorwerp in de zin door de volgende vraag te stellen: Wie of wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?
Het antwoord op de vraag is het lijdend voorwerp.
Let op! Niet in elke zin zit een lijdend voorwerp.
Slide 10 - Slide
Neem de zinnen over en voer sta 1 t/m 5 uit.
Vrijdag heeft hij de bloem in de winkel gekocht.
Mijn Zweedse vriendin heeft nooit een zak drop gegeten.
Iedere avond heeft de slager zijn winkel gesloten.
Vanmiddag heeft Rosa haar kleding verkocht op de gezellige markt.
timer
8:00
Slide 11 - Slide
Iedere avond / heeft / de slager / zijn winkel / gesloten. pv: heeft ow: de slager wg: heeft gesloten lv: zijn winkel
Slide 12 - Slide
Mijn Zweedse vriendin / heeft / nooit / een zak drop / gegeten. pv: heeft ow: mijn Zweedse vriendin wg: heeft gegeten lv: een zak drop
Slide 13 - Slide
Vrijdag / heeft / hij / de bloem / in de winkel / gekocht. pv: heeft ow: hij wg: heeft gekocht lv: de bloem
Slide 14 - Slide
Vanmiddag / heeft / Rosa / haar kleding / verkocht / op de gezellige markt.
pv: heeft ow: Rosa wg: heeft verkocht lv: haar kleding
Slide 15 - Slide
Zorg dat je voor vrijdag de opdrachten uit de weekplanner hebt gemaakt.