Spelling

1 / 45
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Hoe veel letters heeft het alfabet?
A
24
B
25
C
26
D
27

Slide 2 - Quiz

Hoe veel klinkers heeft het alfabet?
A
4
B
5
C
6
D
7

Slide 3 - Quiz

Noteer de tweeklanken die je kent.

Slide 4 - Open question

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Verwarrend?
ij / ei (rijst, reist)
au / ou (vrouw, snauw)
g / ch (leeg, lacht)
ng / nk (bang, bank)
i / j (kraai)
verborgen s (politie)
d / t (paard, kat)
c (clown, cent)
ch (chocola, lucht)

Slide 8 - Slide

voorvoegsel

beantwoorden
gefietst
verkopen
achtervoegsel

hoekig
gruwelijk
schoonheid
puberteit
gierigaard
lieverd

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

Meervoud op -en
stoel - stoelen
boom - bomen (klinkerweglating)
sok - sokken (medeklinkerverdubbeling)
raaf - raven (f wordt v) | fotograaf - fotografen (uitzondering)
huis - huizen (s wordt z) | plaats - plaatsen (uitzondering)
blik - blikken (klemtoon op ik)
perzik - perziken (klemtoon niet op ik)

Slide 11 - Slide

Meervoud op -s

regel - 
regels

Meervoud op -'s
bikini - bikini's
(i, o, u, a, y)
wc - wc's
(afkortingen)
Meervoud op -en en -s

seconde - 
seconden / secondes

Meervoud op -i
politicus - politici
(cus wordt i)

Slide 12 - Slide

Meervoud op -a of -s

museum - 
musea / museums
(um wordt a of s)
Meervoud op -eren

kind -
kinderen

Slide 13 - Slide

Meervoud van:
lift
A
liften
B
lifts

Slide 14 - Quiz

Meervoud van:
blik
A
bliken
B
blikken
C
bliks

Slide 15 - Quiz

Meervoud van:
haar
A
haren
B
haaren

Slide 16 - Quiz

Meervoud van:
sap
A
sapen
B
sappen

Slide 17 - Quiz

Meervoud van:
lied
A
lieden
B
lieds
C
liederen

Slide 18 - Quiz

Meervoud van:
datum
A
data
B
datums
C
data/datums

Slide 19 - Quiz

Meervoud van:
boef
A
boefen
B
boeven
C
boefs

Slide 20 - Quiz

Meervoud van:
havik
A
haviken
B
havikken
C
haviks
D
havikeren

Slide 21 - Quiz

Meervoud van:
kanarie
A
kanarien
B
kanaries
C
kanarie's

Slide 22 - Quiz

Meervoud van:
accu
A
accuen
B
accus
C
accu's

Slide 23 - Quiz

Meervoud van:
tv
A
tven
B
tvs
C
tv's

Slide 24 - Quiz

Meervoud van:
technicus
A
technicussen
B
technicuss
C
technicus's
D
technici

Slide 25 - Quiz

Slide 26 - Video

Verkleinwoorden
Je gebruikt achtervoegsels!
kat - katje
boom - boompje
kuil - kuiltje
tekening - tekeningetje
pudding - puddinkje

Slide 27 - Slide

Uitzonderingen
  • Zelfstandige naamwoorden die eindigen op i, krijgen er een extra e bij: taxi - taxietje
  • Bij woorden die eindigen op a, é, o of u wordt de klinker verdubbeld in het verkleinwoord: agenda - agendaatje
  • Woorden die eindigen op een y of een cijfer, en afkortingen krijgen een ' (apostrof) voor het achtervoegsel: 
    baby - baby'tje

Slide 28 - Slide

Uitzonderingen
  • Bij woorden die eindigen op ing, let je op de klemtoon. De klemtoon geeft aan op welke lettergreep je de nadruk legt als je het woord uitspreekt. Als de klemtoon niet op de lettergreep voorafgaand aan ing ligt, dan eindigt het verkleinwoord op etje: tekening - tekeningetje
  • Ligt de klemtoon wel op de lettergreep voorafgaand aan ing, dan eindigt het verkleinwoord op kje en verdwijnt de g: koning - koninkje

Slide 29 - Slide

Let op!
  • Soms gaat een verkleinwoord juist anders klinken. Korte klanken worden in het verkleinwoord een lange klank:
    blad - blaadje
  • En sommige woorden hebben een verkleinwoord met een heel andere klank: schip - scheepje

Slide 30 - Slide

Verkleinwoord van:
hond
A
hondje
B
hondtje
C
hond'je
D
hondetje

Slide 31 - Quiz

Verkleinwoord van:
tv
A
tvtje
B
tv'tje
C
tvpje
D
tv'pje

Slide 32 - Quiz

Verkleinwoord van:
luik
A
luikje
B
luiktje
C
luik'je
D
luikpje

Slide 33 - Quiz

Verkleinwoord van:
ski
A
skitje
B
ski'tje
C
skietje
D
skipje

Slide 34 - Quiz

Verkleinwoord van:
pad
A
padje
B
padtje
C
pad'je
D
paadje

Slide 35 - Quiz

Verkleinwoord van:
oefening
A
oefeningje
B
oefeningtje
C
oefeningetje
D
oefeninkje

Slide 36 - Quiz

Verkleinwoord van:
A4
A
A4je
B
A4tje
C
A4'tje
D
A4pje

Slide 37 - Quiz

Verkleinwoord van:
café
A
cafétje
B
café'tje
C
cafetje
D
cafeetje

Slide 38 - Quiz

Verkleinwoord van:
pudding
A
puddingtje
B
puddingje
C
puddingetje
D
puddinkje

Slide 39 - Quiz

Verkleinwoord van:
auto
A
autotje
B
auto'tje
C
autootje
D
autopje

Slide 40 - Quiz

Verkleinwoord van:
lolly
A
lollytje
B
lolly'tje
C
lollypje
D
lollietje

Slide 41 - Quiz

Verkleinwoord van:
wc
A
wctje
B
wc'tje
C
wcpje
D
wc'pje

Slide 42 - Quiz

Lettergrepen
  • Open lettergrepen eindigen op een klinker:
    ja-ren, hu-ren, be-ren
  • Gesloten lettergrepen eindigen op een medeklinker:
    wer-ken, let-ten, arts-en

Slide 43 - Slide

Afbreekregels
  • Je mag afbreken tussen twee woorden die een samenstelling vormen:
    huis-werk, keuken-machine, thee-pot
  • Je mag afbreken tussen twee medeklinkers die midden in het woord naast elkaar staan:
    wer-ken, bel-len, bas-ket-bal

Slide 44 - Slide

Afbreekregels
  • Je mag afbreken voor een tussenmedeklinker (een medeklinker die tussen twee klinkers midden in het woord staat). Als er in het woord een tussenmedeklinker staat, hoort die medeklinker dus bij de volgende lettergreep:
    ho-ren, ba-len, vu-ren
  • Je mag afbreken na een voorvoegsel of voor een achtervoegsel:
    on-diep, boek-je, boom-pje

Slide 45 - Slide