Chapters 1+2 Grammar

Comparisons!
Check out page 51 in your Book!
1 Lettergreep : -er, -est
2 lettergrepen eindigend op : -y, er, -le, -ow : -er, est
Andere bijv. nw van 2 of meer lettergrepen : more, most
Let op : good -better - best
Bad - worse - worst
little - less - least

1 / 22
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 7 videos.

Items in this lesson

Comparisons!
Check out page 51 in your Book!
1 Lettergreep : -er, -est
2 lettergrepen eindigend op : -y, er, -le, -ow : -er, est
Andere bijv. nw van 2 of meer lettergrepen : more, most
Let op : good -better - best
Bad - worse - worst
little - less - least

Slide 1 - Slide

Present perfect continuous or..........
Present perfect?
Take a very good look at the grid on page 13 in your textbook!

I have lived here since 2016  (since!!!)
I have been living in New York for six 
years now, but I have never seen the Statue of Liberty.
Bij de laatste : nadruk op tijdsduur!

Slide 2 - Slide

Chapters 1+2
Grammar!!

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Present perfect continuous
1.We have been waiting for your return for weeks now!
2. We've been playing tennis so we're a bit sweaty now

1.Gebruik je als je iets te lang vindt duren en je ook wel een beetje geïrriteerd bent!
2.Als je wilt aangeven dat iets in het heden het gevolg is van iets dat in het verleden een tijdje heeft geduurd

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Keywords for the present perfect continuous:

Lately, for hours, all day, for ages, for a long time

Have/has been + werkwoord met -ing

Slide 7 - Slide

Past Simple and past continuous
Past Simple : Iets is in het verleden gebeurd en geëindigd

Past continuous : Iets was in het verleden een tijdje aan de gang
Maar :
Iets was in het verleden een tijdje aan de gang toen iets anders het onderbrak:
I was reading a book when the telephone rang

Slide 8 - Slide

Relative pronouns: who, whose, whom, which, that
Relative pronouns verwijzen terug naar:
1. personen: who
2. Dieren en dingen: which
3. personen direct na een voorzetsel : whom
4. personen, dieren, dingen om bezit aan te geven : whose
5. personen, dieren, dingen in een bijzin die niet kunt weglaten : that

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

Slide 11 - Video

Fill in :

He ............................. to that podcast since I left
A
has listened
B
was listening
C
listened
D
has been listening

Slide 12 - Quiz

Fill in : She .................... her luggage, so she must be stressing out!
A
has been losing
B
lost
C
has lost
D
loses

Slide 13 - Quiz

Fill in the correct forms of past simple and past continuous:
You................ a lot, .......... you ...........yourself
A
are laughing, do enjoy
B
were laughing, did enjoy
C
laughed, did enjoy
D
laugh, are enjoying

Slide 14 - Quiz

What's the correct relative pronoun here?
That's the woman to............the writer dedicated his book
A
who
B
that
C
whose
D
whom

Slide 15 - Quiz

Fill in the correct relative pronoun :
The man......... I was staring at, was a very famous artist.

A
who
B
whom
C
that
D
which

Slide 16 - Quiz

Past Perfect
Had + Voltooid Deelwoord

Geeft aan dat iets gebeurde vóór een moment  in het verleden

Wordt vaak in combinatie met een Past Simple gebruikt

Slide 17 - Slide

Examples :
He had told her he loved her before he left

She had walked the dog before she went to work

I hadn't seen her for ages, it was good to see her again

For other examples see page 89

Slide 18 - Slide

In Dutch: same thing!
Zij had de hond uitgelaten voordat zij naar haar werk ging

Had uitgelaten = voltooid verleden tijd!

We hadden onze bagage al ingecheckt voordat we aan boord gingen

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Video

Slide 21 - Video

Slide 22 - Video