This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Haben und sein im Präteritum ( o.v.t)
Deze vormen heb je nodig als je wilt vertellen dat iets in de verleden tijd gebeurd is. Bijvoorbeeld; gisteren, vorige week etc.
haben = hebben sein = zijn
o.v.t. o.v.t.
ich hatte war
du hattest warst
er/sie/es hatte war
wir hatten waren
ihr hattet wart
sie/Sie hatten waren