Het onderwerp

Het onderwerp
Taal
1 / 16
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 6,7

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Het onderwerp
Taal

Slide 1 - Slide

Hoe vinden we het onderwerp?

Slide 2 - Slide


Het onderwerp vinden we door:
- Wie of wat voor de persoonsvorm te zetten.
- De zin vragend te maken.
- De zin te veranderen van enkelvoud naar meervoud. 

Bijvoorbeeld: Dat meisje gaat morgen met haar vrienden naar de film.
- Wie of wat gaat morgen naar de film?
- Gaat dat meisje morgen met haar vrienden naar de film?

Slide 3 - Slide

De bal ging recht langs het doel.

Zoek het onderwerp in stilte voor jezelf en schrijf het antwoord op je wisbordje!

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Oma geeft een cadeau.
A
Oma
B
een cadeau
C
geeft
D
oma geeft

Slide 6 - Quiz

Wij gaan met de auto naar school.
A
de auto
B
school
C
wij
D
gaan

Slide 7 - Quiz

Moeder leest de krant.
A
leest
B
de krant
C
moeder leest
D
moeder

Slide 8 - Quiz

Ik maak de taalquiz van juf Beau.
A
juf Beau
B
de taalquiz
C
maak
D
Ik

Slide 9 - Quiz

Zij gaan vanavond soep eten.
A
Zij
B
gaan
C
vanavond
D
soep eten

Slide 10 - Quiz

De meester is altijd aardig.
A
De meester
B
is
C
altijd
D
aardig

Slide 11 - Quiz

Pim zwemt in de zee.
A
zwemt
B
in de
C
zee
D
Pim

Slide 12 - Quiz

De pen is kwijtgeraakt.
A
is
B
kwijtgeraakt
C
de pen
D
de pen is

Slide 13 - Quiz

De schilder verft het tuinhek.
A
verft
B
het tuinhek
C
de schilder
D
verft het

Slide 14 - Quiz

Jullie hebben bijna vakantie!
A
Jullie
B
hebben
C
bijna
D
vakantie!

Slide 15 - Quiz

Wat vonden we nog moeilijk?

Slide 16 - Slide