M2 Herhalingsweek P2

Wat moet ik leren voor PTO 2?
Week 36   2 sep-9 sep 2024
1 / 37
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

Items in this lesson

Wat moet ik leren voor PTO 2?
Week 36   2 sep-9 sep 2024

Slide 1 - Slide

Grandes Lignes
Chapitre 2
Bron H
Het regelmatige werkwoord op -er

Chapitre 5
Bron D
De ontkenning

Les mots de la semaine

F - N

Slide 2 - Slide

1. Ik ken woorden die te maken hebben met mij en mijn gezondheid.
2. Ik kan een tekst lezen over alledaagse onderwerpen en over gezondheid.
3. Ik kan een regelmatig werkwoord in de tegenwoordige tijd gebruiken.
4. Ik kan een onderwerp van de zin vervangen door il / elle of ils / elles.
5. Ik kan een ontkenning gebruiken.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Chapitre 2 Bron H
De tegenwoordige tijd

Regelmatige werkwoorden die op ER eindigen

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Slide 7 - Slide

R: Wat is de stam van een werkwoord?
De stam is het werkwoord zonder er

donner => donn
chanter => chant
jouer => jou
parler => parl

Slide 8 - Slide

R: Wat wordt bedoeld met uitgangen?
Uitgangen zijn de letters die je achter de stam plakt om er een persoonsvorm van te maken.
je = stam + e         nous = stam + ons
tu = stam + es            vous =  stam + ez
il = stam +            ils = stam + ent

Slide 9 - Slide

Schrijf de stam op van de volgende werkwoorden: regarder, rigoler, manger, aimer, adorer, travailler.

Slide 10 - Open question

Allons-y!
Le présent: Zet het werkwoord dat tussen haakjes staat in de juiste vorm.

(préparer) Nous _____________ le diner de Noël.

Slide 11 - Slide

Stappenplan
1. Onderstreep het onderwerp van de zin.
Nous _____________ le diner de Noël.

2. schrijf de stam op van het werkwoord.
Nous  __________________ le diner de Noël.

3. Voeg de uitgang toe die bij het onderwerp hoort.
Nous ___________________ le diner de Noël.
prépar
prépar
ons

Slide 12 - Slide

Zet het werkwoord in de juiste vorm in de présent.
1 Tu (chanter) ................une chanson? 
2 Vous (donner).................. 5 Euros.
3 Elle (aider)........................... Pierre.
4 Ils (travailler) ................ à Paris.
5 Je (jouer) ...................au tennis.
6. Nous (aller) .................. en ville.


Slide 13 - Slide

1 Tu (chanter) ................une chanson?
2 Vous (donner).................. 5 Euros.

Slide 14 - Open question

3 Elle (aider)........................... Pierre.
4 Ils (travailler) ................ à Paris.

Slide 15 - Open question

5 Je (jouer) ...................au tennis.
6. Nous (aller) en ville aujourd'hui.

Slide 16 - Open question

Chapitre 2 Bron H (vervolg)
Een onderwerp van de zin vervangen door il / elle of ils / elles

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Video

Slide 19 - Slide

Le chat aime le poisson.
A
il
B
elle
C
ils
D
elles

Slide 20 - Quiz

Mon chat aime dormir.
A
il
B
elle
C
ils
D
elles

Slide 21 - Quiz

Mes parents sont en vacances.
A
il
B
elle
C
ils
D
elles

Slide 22 - Quiz

Une voiture roule trop vite.
A
il
B
elle
C
ils
D
elles

Slide 23 - Quiz

Pierre et Thomas travaillent dur.
A
il
B
elle
C
ils
D
elles

Slide 24 - Quiz

Fatima et Maria font du shopping.
A
il
B
elle
C
ils
D
elles

Slide 25 - Quiz

Chapitre 5 Bron H

De ontkenning

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Video

De ontkenning
ik eet vlees / ik eet geen vlees
wij wonen in een villa / wij wonen niet in een villa
ik ga vaak uit eten / ik ga nooit uit eten
ik heb honger / ik heb geen honger meer
ik ben op vakantie / ik ben nog niet op vakantie
ik wil alles / ik wil niets

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

de ontkenning omhelst de...
persoonsvorm
Tu chantes très bien.
Tu ne chantes pas très bien.

Slide 30 - Slide

De ontkenningen
ne .... pas = niet / geen
ne ... jamais = nooit
ne ... plus = niet meer
ne ... rien = niets
ne ... pas encore = nog niet

Slide 31 - Slide

ne .... pas
A
niet
B
niets
C
nog niet
D
geen

Slide 32 - Quiz

ne .... jamais
A
niet meer
B
niets
C
nog niet
D
nooit

Slide 33 - Quiz

ne .... plus
A
niet meer
B
niet
C
nog niet
D
nooit

Slide 34 - Quiz

ne .... pas encore
A
niets
B
nooit
C
nog niet
D
geen

Slide 35 - Quiz

ne .... rien
A
niets
B
niet meer
C
nog niet
D
geen

Slide 36 - Quiz

Slide 37 - Slide