Par. 2.5 Erosie en sedimentatie

WELKOM!

Nodig: 
  • Chromebook 
  • Boek en schrift
  • aantekenblad + pen voor aantekeningen.
1 / 36
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

WELKOM!

Nodig: 
  • Chromebook 
  • Boek en schrift
  • aantekenblad + pen voor aantekeningen.

Slide 1 - Slide

Planning
  • Kort herhalen 2.4
  • Nakijken opgaven 2.4
  • Start par. 2.5 

Slide 2 - Slide

Herhaling
De volgende 5 slides bevatten herhalingsvragen over 2.4

Beantwoord de vragen zonder hulp van aantekenschrift/boek.

Slide 3 - Slide

Fysische verwering
Chemische verwering

Slide 4 - Drag question

In welke maanden is de kans op chemische verwering het grootst? Waarom?

Slide 5 - Open question

Wat hoort waar?

Sterke chemische verwering
Sterke Mechanische verwering
Weinig verwering

Slide 6 - Drag question

Op de afbeelding zie je een karstlandschap. Hier vindt ook mechanische verwering plaats. Geef hiervoor een aanwijzing uit de bron.

Slide 7 - Open question

In de woestijnen zoals op het Arabisch Schiereiland en de Sahara worden gesteenten vooral afgebroken door fysische verwering. Beschrijf in twee stappen deze vorm van fysische verwering.

Slide 8 - Open question

Op het satellietbeeld is te zien dat het oppervlak in de omgeving van het Mars Desert Research Station (MDRS) rood is. Geef aan 1) welke verweringsvorm gezorgd heeft voor de rode kleur van het oppervlak bij het MDRS; 2) welke verweringsvorm nu in dit gebied overheerst; 3) welke klimatologische verandering ervoor gezorgd heeft dat de overheersende verweringsvorm veranderd is.

Slide 9 - Open question

Nakijken Huiswerk
  • Nakijkboekje.
  • zelfstandig 
  • Vraag? Steek je vinger op!
timer
10:00
Klaar? Lees 2.5 in stilte

Slide 10 - Slide

Leerdoelen 2.5
  • Je kent de verschillende manieren waarop verweringsmateriaal in beweging komt.
  • Je begrijpt hoe exogene processen bijdragen aan het ontstaan van aardverschuivingen, puinhellingen en puinwaaiers.
  • Je kunt puinhellingen en puinwaaiers herkennen in het landschap.
  • Je kunt uitleggen welk exogeen proces (erosie of sedimentatie) overheerst in de bovenloop, middenloop en benedenloop, waarbij je ingaat op de stroomsnelheid.
  • Je kunt uitleggen hoe V en U-dalen kunnen ontstaan in de bovenloop.
  • Je kunt V en U-dalen herkennen in het landschap.
  • Je weet wat een morene is en hoe deze gevormd wordt.
  • Je weet wat een delta is en hoe deze gevormd wordt.
  • Na paragraaf 2.5 weet je dat gesteente eerst opgeheven wordt (par. 2.3), vervolgens wordt afgebroken door erosie en verwering (par. 2.4/2.5) om vervolgens te worden getransporteerd waarna de sedimenten sedimenteren (2.5)

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Wat gebeurt er met het verweringsmateriaal?
Wanneer verwering in bergen plaatsvindt, kan het verweringsmateriaal naar beneden vallen (zwaartekracht, massabeweging)
Wanneer het verweringsmateriaal naar beneden valt, en er een opstapeling van materiaal tegen de helling is, noemen we dat een puinhelling. Kenmerkend: steile helling.

Slide 13 - Slide

Puinwaaier
Exogene processen in gebergten - trasport door (voornamelijk) water - sedimentatie in vlak gebied


De stroomsnelheid neemt af waardoor de rivier zich splitst.
Er treedt sedimentatie op en er vormt zich een puinwaaier.

Slide 14 - Slide

Aan de oostkant van Badwater Basin ligt een grote puinwaaier. Beschrijf aan de hand van drie exogene processen het ontstaan van deze
puinwaaier.

Slide 15 - Open question

Slide 16 - Video

--> Modderstromen
Aardverschuiving
Een aardverschuiving ontstaat door het onder invloed van de zwaartekracht afglijden van de verweringslaag. Regen is dé trigger van veel aardverschuivingen: de verweringslaag raakt verzadigd met water en glijdt letterlijk naar beneden. De snelheid is niet hoog, de massa heeft een grote dichtheid.

Slide 17 - Slide

Hieronder worden vier uitspraken gedaan over de foto hiernaast:

1. Hier vindt vooral erosie plaats.
2. Deze foto is gemaakt in de middenloop van de rivier.
3. Op de foto zie je een puinhelling.
4. Hier vindt vooral verwering plaats.

A
1. onjuist, 2. onjuist, 3. juist, 4. juist
B
1. juist, 2. onjuist, 3. juist, 4. juist
C
1. onjuist, 2. juist, 3. juist, 4. juist
D
1. juist, 2. onjuist, 3. onjuist, 4. onjuist

Slide 18 - Quiz

In welk seizoen is de kans op aardverschuivingen in Lhasa (China) het grootst?
A
Winter
B
Zomer
C
Herfst
D
Lente

Slide 19 - Quiz

Invloed mens?

Slide 20 - Slide

Vier soorten van erosie
Schurende werking van met puin (verweringsmateriaal) beladen wind, water en ijs:
1) Zee: mariene erosie, golfslag
2) Rivierwater: fluviale erosie (V-dal), meanderen
3) Wind: eolische erosie
4) IJs: glaciale erosie (U-dal)
Erosie/verwering
Verwering gebeurt op de plek zelf, erosie is een beweging!

Slide 21 - Slide

Dal uitgesleten (erosie door gletsjer (U-dal))
Dal uitgesleten (erosie door rivier (V-dal))
In bergen is de stroomsnelheid van een rivier groot (door groot verhang). Hoge stroomsnelheid zorgt voor het transport van zware sedimenten (stenen, keien). Rivier beladen met puin heeft een schurende werking langs de oevers en de bodem. Rivier snijdt zich in wanneer het gebied omhoog komt.

Slide 22 - Slide

Morene
Verweringsmateriaal kan op een gletsjer vallen een meegevoerd worden. 
Een gletsjer schuurt langs de dalwanden en bodem en neemt zo gesteente mee (erosie). 
Dit erosie- en verweringsmateriaal komt bij het samengaan van 2 gletsers samen (middenmorene), bevindt zich aan de zijden van van een gletsjer (zijmorene) of sedimenteert aan het eind van de gletsjer door smelt (eindmorene)

Slide 23 - Slide

CVB-vragen
  1. Op welke manieren zorgt de mens voor  een vergrote kans op modderstromen?
  2. Wat is een puinwaaier?
  3. Wat is het verschil tussen een puinwaaier en een puinhelling?
  4. Hoe ontstaat een U-dal?
  5. Hoe ontstaat een V-dal?
  6. Wat zijn morenen?

Slide 24 - Slide

Waar wijst de rode pijl naar? (welk type morene)

Slide 25 - Open question

Gebruik de bron.
De landschapsvorm bij de letter a in de bron
is ontstaan als gevolg van exogene processen.
Met welk begrip wordt deze landschapsvorm aangeduid?

Slide 26 - Open question

Welke 2 exogene krachten vinden als 'eerst' plaats en zijn afgelopen 2 lessen besproken?

Slide 27 - Open question

U-dal of V-dal?
A
U-dal
B
V-dal

Slide 28 - Quiz

Bovenloop
Bovenloop: hoge stroomsnelheid, groot verschil in reliëf (groot verhang), veel erosie (door hoge stroomsnelheid), vervoer van grove sedimenten zoals stenen en keien. Voorkomen van V-dalen (verticale erosie).
Middenloop
Middenloop: minder reliëf, afnemende stroomsnelheid, evenwicht tussen erosie en sedimentatie, grove sedimenten sedimenteren eerst. Nog wel vervoer grof zand, zand en klei. Steeds meer erosie in breedte ipv diepte - ontstaan meanders
Benedenloop
Benedenloop: weinig reliëf, vooral sedimentatie (van fijn materiaal), erosie in de breedte (oevers van de rivier), fijn zand en klei, lage stroomsnelheid. Voorkomen van verlaten meanders (hoefijzermeer). Grootste debiet.
Delta
Doordat rivierwater 'botst' met zeewater daalt de stroomheid tot zo goed als 0. Hierdoor sedimenteert al het materiaal. Wanneer het sediment boven water komt, noemen we dat een delta.

Slide 29 - Slide

1.Reliëf

2. Stroomsnelheid

3. Processen

4. Sediment

Bovenloop
Middenloop
Benedenloop
Veel

Weinig
Overgang hoog naar laag


Laag
Sedimentatie
Fijn zand, klei
Hoog
verticale 
erosie
stenen
hoog/laag
Erosie/sedimentatie in evenwicht
Grof zand, grind

Slide 30 - Drag question

In welk deel van een rivier kan een delta ontstaan?
A
Bovenloop
B
Middenloop
C
Benedenloop
D
Niet

Slide 31 - Quiz

Wat is het verband tussen de stroomsnelheid en de korrelgrootte van het sediment?

Slide 32 - Open question



Hoe ontstaan deze meanders?

Hoefijzermeren

Slide 33 - Slide

Hoefijzermeer
Sedimentatie
Lage stroomsnelheid
Erosie
Buitenbocht
Binnenbocht
Hoge stroomsnelheid

Slide 34 - Drag question

Noteer de letters van deze vier hoefijzervormige meren van jong naar oud.

Slide 35 - Open question

Aan de slag!

Maak van 2.5:
Opdracht 4, 5ab, 6a

Hiervoor krijg je 12 minuten.
Klaar? Laat het aan de docent zien en je krijgt een nakijkboekje.

Ook dat af? Lezen 2.6




Slide 36 - Slide