Les 8 - huiswerk bijwoordelijke bepaling en herhaling zinsdelen

                               Grammatica
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 26 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

                               Grammatica

Slide 1 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?
  • Zinsontleding stap voor stap
  • Wat weet je nog van de bijwoordelijke bepaling?
  • Bespreken huiswerk - H6 opdracht 4 (blz. 179)
  • Het lijdend voorwerp
  • Strikvragen!
  • Extra oefeningen
  • Extra oefeningen maken op Cambiumned.

Slide 2 - Slide

Lesdoel


Je leert over de zinsdelen en hun functies in de zin.
Dit helpt je om teksten beter te begrijpen en om zelf betere teksten te schrijven.

Slide 3 - Slide

Zinsontleden stap voor stap

  1. persoonsvorm
  2. streepjes tussen de zinsdelen
  3. onderwerp
  4. gezegde (werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde)
  5. lijdend voorwerp
  6. meewerkend voorwerp
  7. bijwoordelijke bepaling

Slide 4 - Slide

Lijdend voorwerp (lv)
De bijwoordelijke bepaling is een zinsdeel die antwoord geeft op de vragen als: Hoe? Hoelang? Hoever? Waar? Waardoor? Waarheen? Waarom? Waarover? Waarvandaan? Waar? Wanneer?

Vb. In onze stad zijn veel winkels wegens vakantie gesloten. (Waar? Waarom?)
Bijwoordelijke bepaling

Slide 5 - Slide

Lijdend voorwerp (lv)
Woorden als niet, wel, absoluut, eigenlijk, natuurlijk, vermoedelijk, waarschijnlijk etc. geven geen antwoord op een vraag, maar blijven over als je de zinsdelen gaat benoemen. 

Het zinsdeel dat 'overblijft' en geen andere functie heeft in de zin, is de bijwoordelijke bepaling. 
Bijwoordelijke bepaling

Slide 6 - Slide

Bespreken van het huiswerk
Pak je schrift erbij en controleer je huiswerk
opdracht 4 (blz. 179)

Slide 7 - Slide

Antwoorden opdracht 4 (blz. 179)
1. Superfoods/ hebben/ de laatste jaren/ heel wat mensen/ bereikt.
ow = Superfoods
wg = hebben bereikt
lv = heel wat mensen
bwb = de laatste jaren

Slide 8 - Slide

Antwoorden opdracht 4 (blz. 179)
2. Tegenwoordig/ zijn/ die producten/ immers/ in elke grote supermarkt/ voorradig.
ow = die producten
ng = zijn [voorradig]
bwb = Tegenwoordig, immers, in elke grote supermarkt

Slide 9 - Slide

Antwoorden opdracht 4 (blz. 179)
3. Volgens het Voedingscentrum/ schrijven/ veel mensen/ aan deze voedingsmiddelen/ 'superkrachten'/ toe.
ow = veel mensen
wg = schrijven toe
lv = ‘superkrachten’
mv/bwb = aan deze voedingsmiddelen
bwb = Volgens het Voedingscentrum

Slide 10 - Slide

Antwoorden opdracht 4 (blz. 179)
4. Zo/ zouden/ gojibessen/ de ziekte kanker/ kunnen tegengaan.
ow = gojibessen
wg = zouden kunnen tegengaan
lv = de ziekte kanker
bwb = Zo

Slide 11 - Slide

Antwoorden opdracht 4 (blz. 179)
5. Chiazaad/ zou/ in veel gevallen/ een verjongende werking/ hebben.
ow = Chiazaad
wg = zou hebben
lv = een verjongende werking
bwb = in veel gevallen

Slide 12 - Slide

Antwoorden opdracht 4 (blz. 179)
6. Het Voedingscentrum/ betwijfelt/ echter/ het nut van superfoods.
ow = Het Voedingscentrum
wg = betwijfelt
lv = het nut van superfoods
bwb = echter

Slide 13 - Slide

Antwoorden opdracht 4 (blz. 179)
7. De gezondsheidsclaims/ zijn/ namelijk/ niet/ wetenschappelijk/ onderbouwd. 
ow = De gezondheidsclaims
wg = zijn onderbouwd / ng = zijn [onderbouwd]
bwb = namelijk, niet, wetenschappelijk

Slide 14 - Slide

Antwoorden opdracht 4 (blz. 179)
8. Volgens hoogleraar Martijn Katan/ zitten/ de effecten van voeding/ heel vaak/ tussen de oren. 
ow = de effecten van voeding
wg = zitten
bwb = Volgens hoogleraar Martijn Katan, heel vaak, tussen de                    oren

Slide 15 - Slide

Antwoorden opdracht 4 (blz. 179)
9. Zijn/ deze 'supergezonde' levensmiddelen/ bovendien/ niet/ veel te duur?
ow = deze ‘supergezonde’ levensmiddelen
ng = Zijn [veel te duur]
bwb = bovendien, niet

Slide 16 - Slide

Antwoorden opdracht 4 (blz. 179)
10. Voor de leveranciers/ betekenen/ superfoods/ vooral/ superwinst.
ow = superfoods
wg = betekenen
lv = superwinst
mv = Voor de leveranciers
bwb = vooral

Slide 17 - Slide

Lijdend voorwerp (lv)
Het lijdend voorwerp is een zinsdeel. 

Bij het lijdend voorwerp 'overkomt iemand' of 'ondergaat een onderwerp' iets. 

Het is belangrijk dat je weet dat niet iedere zin een lijdend voorwerp heeft.
Lijdend voorwerp (lv)

Slide 18 - Slide

Lijdend voorwerp (lv)
Een zinsdeel met een hoeveelheid of een tijdsbepaling is NOOIT een lijdend voorwerp!

Het lijdend voorwerp begint NOOIT met een voorzetsel (aan, achter, bij, in, met, naast, onder, op, over, van, voor etc.)
Lijdend voorwerp (lv)

Slide 19 - Slide

Hoe vind je het lijdend voorwerp? 
wie/wat + wwg + onderwerp = lijdend voorwerp. 
Wie of wat
+
wwg
+
lijdend voorwerp
onderwerp
=

Slide 20 - Slide

Strikvragen!
Ontleed de volgende zin:

Keegan Longueira legde op de fiets de 10.526 kilometer tussen Cairo en Kaapstad af in 59 dagen, 8 uur en 30 minuten. 

Slide 21 - Slide

Strikvragen!
Ontleed de volgende zin:
               ON                        WG            BWB                            BWB
Keegan Longueira/ legde/ op de fiets/ de 10.526 kilometer

                                                       WG                             BWB
tussen Cairo en Kaapstad/ af/ in 59 dagen, 8 uur en 30 minuten.

 

Slide 22 - Slide

Strikvragen!
Ontleed de volgende zin:

Pas op voor zakkenrollers!


Slide 23 - Slide

Strikvragen!
Pas op/ voor zakkenrollers!
pv = pas
ow = geen, want deze zin staat in de gebiedende wijs!! en heeft dus GEEN onderwerp!!
wg = pas op
mv = voor zakkenrollers



Slide 24 - Slide

Zelf aan de slag!
Ontleed de zinnen op het stencil en vergelijk jouw antwoorden met de antwoorden achterop. 

Klaar? Maak oefeningen op Cambiumned.

Slide 25 - Slide

Lesdoel


Je kunt nu de zinsdelen en hun functies in de zin herkennen en benoemen. 

Slide 26 - Slide