Grammatica 3hv

Wat is een betrekkelijk voornaamwoord met een ingesloten antecedent?
1 / 20
next
Slide 1: Mind map
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

Wat is een betrekkelijk voornaamwoord met een ingesloten antecedent?

Slide 1 - Mind map

Men heeft de toets slecht gemaakt. Wat is 'men' voor woordsoort?
A
betrekkelijk voornaamwoord
B
onbepaald voornaamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 2 - Quiz

Het woordje 'het' is altijd en lidwoord.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 3 - Quiz

Geef een voorbeeld van een nevenschikkend voegwoord.

Slide 4 - Open question

Een nevenschikkende zin bestaat uit twee hoofdzinnen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 5 - Quiz

Wat is de bijvoeglijke bepaling van deze zin?
De leerlingen van klas jn3tl hebben zin in de vakantie
A
De leerlingen
B
in de vakantie
C
zin
D
van klas jn3tl

Slide 6 - Quiz

Hoe kun je controleren of je een enkelvoudige of samengestelde zin hebt?

Slide 7 - Open question

Is deze zin nevenschikkend of onderschikkend?
Als je kaartjes wil, dan moet je snel zijn.
A
nevenschikkend
B
onderschikkend

Slide 8 - Quiz

Wat is het gezegde uit deze zin?
De leerlingen zijn op vakantie geweest.
A
zijn geweest
B
geweest
C
zijn op vakantie geweest
D
zijn

Slide 9 - Quiz

Hoe vind je de bijwoordelijke bepaling van een zin?
A
Wie/Wat + gezegde + onderwerp?
B
Rest
C
Aan/Voor wie/wat + gezegde?
D
Geeft antwoord op vragen als waar, wanneer, waarom etc.

Slide 10 - Quiz

Het lijdend voorwerp kan niet met een voorzetsel beginnen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 11 - Quiz

Welke werkwoorden kunnen een naamwoordelijk gezegde vormen?

Slide 12 - Open question

Wat is het meewerkend voorwerp van deze zin?
Rutte heeft dinsdag aan heel Nederland een persconferentie gegeven.
A
Rutte
B
een persconferentie
C
aan heel Nederland
D
dinsdag

Slide 13 - Quiz

Welke soorten telwoorden zijn er allemaal?

Slide 14 - Mind map

Een koppelwerkwoord komt niet voor bij een naamwoordelijk gezegde.
A
waar
B
niet waar

Slide 15 - Quiz

Deze zin staat in de lijdende vorm.
Het gerecht wordt door de ober geserveerd.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 16 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een wederkerig voornaamwoord?
A
elkaar
B
zich
C
me
D
jouw

Slide 17 - Quiz

Er staat altijd een onderwerp in de zin.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 18 - Quiz

Hoe leer jij voor de toets grammatica?

Slide 19 - Mind map

De toets grammatica wordt...

Slide 20 - Open question