Signaalwoorden en verwijswoorden

Signaalwoorden & Tekstverbanden
1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwoo, bLeerjaar 1,2

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Signaalwoorden & Tekstverbanden

Slide 1 - Slide

Dus....
In een tekst staan heel veel zinnen. Dat zijn niet zomaar losse zinnen. De zinnen hebben iets met elkaar te maken. Er zijn verbanden tussen de zinnen.


Er zijn speciale woorden waaraan je kunt zien dat er een verband is. Deze speciale woorden noem je signaalwoorden. De signaalwoorden zeggen je: 
Let op! Er komt nu een verband aan.
Als je weet welk verband er tussen zinnen is, begrijp je de tekst beter.

Slide 2 - Slide

Welke signaalwoorden ken je al?

Slide 3 - Mind map

Maak een zin met: bijvoorbeeld

Slide 4 - Open question

Maak een zin met : zoals

Slide 5 - Open question

Maak een zin met: maar

Slide 6 - Open question

Signaalwoorden tegenstelling
A
verder, ten slotte, en
B
kortom, dus
C
tegenover, hoewel, echter

Slide 7 - Quiz

Signaalwoorden voor tijdsvolgorde (chronologisch)
A
eerst, daarna, nadat
B
toen, maar, omdat

Slide 8 - Quiz

Signaalwoorden voorbeeld
A
: / - / 1, 2, 3, enz.
B
eerst, toen, daarna
C
zo, zoals, bijvoorbeeld

Slide 9 - Quiz

Hoe geeft de schrijver tekstverbanden aan?
A
Functiewoorden
B
Doewoorden
C
Signaalwoorden
D
Niet

Slide 10 - Quiz

Signaalwoorden opsomming
A
ten eerste, ten tweede, ook, verder
B
maar, echter, toch, tegenover
C
bijvoorbeeld, zo, zoals

Slide 11 - Quiz

Signaalwoorden voor oorzaak en gevolg
A
waardoor, daardoor, doordat
B
en, bijvoorbeeld, zoals

Slide 12 - Quiz

Welke signaalwoorden horen er bij een tegenstellend tekstverband?
A
doordat, daardoor, met als gevolg
B
maar, echter, toch, integendeel
C
dus, daarom, concluderend, kortom
D
maar, echter, toch, integendeel

Slide 13 - Quiz

Verwijder eerst het stickertje, druk daarna op de startknop.
Wat zijn de signaalwoorden voor volgorde van tijd?
A
druk, eerst
B
startknop, daarna
C
verwijder, eerst
D
eerst, daarna

Slide 14 - Quiz

Welke signaalwoorden horen er bij een oorzaak-gevolg tekstverband?
A
doordat, daardoor, met als gevolg
B
ten eerste, daarna, vervolgens, tot slot
C
maar, echter, toch, integendeel
D
zoals, bijvoorbeeld, zo, ter illustratie

Slide 15 - Quiz

Welke signaalwoorden horen er bij een concluderend tekstverband?
A
zoals, bijvoorbeeld, zo, ter illustratie van
B
dus, daarom, concluderend, kortom
C
ten eerste, daarna, vervolgens, ook, tot slot
D
doordat, daardoor, met als gevolg

Slide 16 - Quiz

Ik moet vandaag nog een hoop werk doen. Ten eerste moet ik mijn kamer opruimen. Ten tweede moet ik het gras maaien. Daarna moet ik boodschappen gaan doen voor het weekend.
Welk tekstverband geven de signaalwoorden: 'ten eerste, ten tweede, daarna' aan:
A
Tegenstelling
B
Conclusie
C
Reden
D
Opsomming

Slide 17 - Quiz

Welk signaalwoorden van opsomming herken je in de volgende zin?

Ten eerste drinken jongeren meer alcohol. Ten tweede gamen ze meer en tenslotte kijken ze vaker Netflix.
A
drinken alcohol, gamen meer, kijken vaker Netflix.
B
Ten eerste, ten tweede, tenslotte.

Slide 18 - Quiz

Wat vind je nog moeilijk?

Slide 19 - Open question

Je bent klaar
Druk op inleveren.  Ga verder met de opdracht van de lesbrief.

Slide 20 - Slide

Hij, die, deze, zijn zijn verwijswoorden voor een
A
mannelijk de-woord meervoud
B
vrouwelijk de-woord enkelvoud
C
mannelijk de-woord enkelvoud
D
onzijdig het-woord enkelvoud

Slide 21 - Quiz

Hij, die, deze, zijn
zijn verwijswoorden voor een...
A
mannelijk de-woord meervoud
B
vrouwelijk de-woord enkelvoud
C
mannelijk de-woord enkelvoud
D
onzijdig het-woord enkelvoud

Slide 22 - Quiz

Wat is geen verwijswoord?
A
de
B
deze
C
het
D
dat

Slide 23 - Quiz

Je gebruikt verwijswoorden om...
A
... het moeilijker te maken voor de lezer.
B
... de tekst korter te maken.
C
... meer afwisseling in de tekst te krijgen.

Slide 24 - Quiz

Wat is geen verwijswoord?
A
ze
B
deze
C
zeker
D
zij

Slide 25 - Quiz

Wat zijn verwijswoorden?
A
Een woord dat een schuldige aanwijst
B
Een opsomming
C
Een woord dat verwijst naar een ander woord of stukje tekst
D
Een woord dat gebruikt wordt om de tekst beter leesbaar te maken

Slide 26 - Quiz

Wat zijn verwijswoorden?
A
Een woord dat een schuldige aanwijst
B
Een groepje woorden.
C
Een woord dat verwijst naar een ander woord of stukje tekst.
D
Een woord dat gebruikt wordt om de tekst beter leesbaar te maken.

Slide 27 - Quiz

Wat is een verwijswoorden?
A
Het zijn signaalwoorden en tekstverbanden.
B
Het zijn woorden die verwijzen naar de persoonsvormen.
C
Het zijn woorden die verwijzen naar een woord dat je eerder in de tekst gebruikt hebt.
D
Het zijn woorden zoals maar, omdat, vanwege etc.

Slide 28 - Quiz

Wat zijn verwijswoorden?
A
maar, omdat, hierom
B
hij, zij, die
C
zijn, worden, hebben
D
de, het, een

Slide 29 - Quiz

Wat is een verwijswoord?
A
Een woord dat een schuldige aanwijst
B
Een opsomming
C
Een woord dat verwijst naar een ander woord
D
Een woord dat gebruikt wordt om de tekst beter leesbaar te maken

Slide 30 - Quiz

Wat is geen verwijswoord?
A
Ze
B
Dit
C
Erop
D
Ik

Slide 31 - Quiz



Wat is geen verwijswoord?
A
de
B
deze
C
het
D
dat

Slide 32 - Quiz