Op 17 oktober 1565 schrijft Filips II vanuit zijn buitenverblijf in de buurt van het
Spaanse Segovia aan zijn halfzuster Margaretha van Parma, landvoogdes in de
Nederlanden:
Mevrouw mijn geliefde zuster,
Ik beantwoord uw brief van 22 juli waarin u me vertelde, (…) hoe u bent begonnen de instructies ten uitvoer te brengen die de prins van Gavere1) heeft overgebracht, en dat u probeert de religieuze problemen op te lossen. (…) Wat betreft de onvrede die u hebt bemerkt over sommige dingen die ik volgens de prins van Gavere aan hem heb verteld en die niet lijken te kloppen met mijn brieven uit Valladolid (van 13 mei 1565), (…) zie ik niet dat ik in die brieven iets anders heb geschreven dan wat ik de prins van Gavere heb gezegd. Want met betrekking tot de inquisitie, is het mijn bedoeling dat die door de inquisiteurs ten uitvoer wordt gebracht zoals zij dat tot nu hebben gedaan en zoals zij behoren te doen volgens het goddelijk en het menselijk recht. (…) Als iemand bang is voor ordeverstoringen: er is geen reden te geloven dat die eerder zullen optreden of omvangrijker zullen zijn wanneer men de inquisiteurs toestaat hun plichten te vervullen en hen daarbij ondersteunt. U kent het belang hiervan en ik beveel u dringend in deze kwestie alles te doen wat noodzakelijk is en niet in te stemmen met een ander beleid.
noot 1 De prins van Gavere is beter bekend als Lamoraal graaf van Egmont. In het begin van 1565 verblijft hij enkele maanden aan het hof van Filips II in Spanje als afgevaardigde van de Nederlandse edelen.