This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Items in this lesson
Kun jij kopen wat je wilt?
intro
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Video
Aan de slag
Blz. 8
timer
5:00
Slide 3 - Slide
Iedere dag weer heb je van alles nodig of wil je graag iets hebben. Bij de ................................ behoeften gaat het om alles wat je echt nodig hebt om te kunnen leven. Denk bijvoorbeeld aan eten, drinken, kleding en woonruimte. De ....................................... behoeften maken je leven leuker of makkelijker.
Basisbehoeften
overige behoeften
Slide 4 - Drag question
Hoeveel je kunt besteden, hangt af van het .......................... dat je hebt. Winkeliers en fabrikanten proberen je behoeften te beïnvloeden door ............................... te maken. De kapper die jouw haar knipt en de fietsenmaker die jouw fiets maakt. Zij leveren ...................................... door iets voor jou te doen. Producten die je kunt aanraken zoals een telefoon of een tas, zijn ....................................
Reclame
budget
Goederen
Diensten
Slide 5 - Drag question
Als je iets koopt om in je behoeften te voorzien, ben je aan het ................................... . Maar je kunt ook aan ........................ doen. Je maakt dan zelf iets waarmee je in je behoeften voorziet. Als het geld dat je als persoon of gezin ontvangt is het .................................
Zelfvoorziening
consumeren
Inkomen
Slide 6 - Drag question
Aan de slag
Blz 9.
Opdracht 1 t/m 6
timer
4:00
Slide 7 - Slide
Opdr 1: hieronder staan enkele behoeften die iemand kan hebben. Kies de basisbehoeften
A
Broek, auto
B
auto, boeket bloemen
C
Broek, brood
D
Huisdier, broek, auto
Slide 8 - Quiz
Opdr 2. Eten is normaal gesproken een basisbehoefte. Leg met een voorbeeld uit dat eten soms een overige behoefte is.
Slide 9 - Open question
Opdr 3. Kies hieronder de voorbeelden van goederen
A
Bioscoopbezoek, kapper
B
Flesje sap, bioscoopbezoek
C
Kapper
D
Smartphone, flesje sap
Slide 10 - Quiz
Opdr 4. een gamewinkel heeft op een dag drie klanten gehad. Hieronder zie je wat elke klant uitgeeft. Klant 1: €45, klant 2 €135 en klant 3 €87,75. Wat is het gemiddelde bedrag per klant?
Slide 11 - Open question
Opdr 5. Fabrikanten en winkeliers maken veel reclame. Waarom doen zij dat?
Slide 12 - Open question
Opdr 6. Geef aan of onderstaande uitspraak juist of onjuist is. Het verschil in budget tussen mensen komt vooral doordat de een meer verdient dan de ander.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 13 - Quiz
Opdr 7 en 8 gezamenlijk
Slide 14 - Slide
Aan de slag
Blz 9.
Opdracht 9 en 10
timer
1:00
Slide 15 - Slide
Welk begrip hoort bij de afbeelding bij opdr 9?
A
Goederen
B
consumeren
C
kopen
D
kijken
Slide 16 - Quiz
opdr 10. Het inkomen van Jamal is hoger dan dat van Aiden. Kies een mogelijke reden hiervoor.