uitleg pronom personnel apprendre 3 unité 7 vwo 2

het persoonlijk voornaamwoord
Je le déteste (ce ministre)
Je lui dis (à ce ministre)
Je la trouve bien (cette mesure)
1 / 16
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

het persoonlijk voornaamwoord
Je le déteste (ce ministre)
Je lui dis (à ce ministre)
Je la trouve bien (cette mesure)

Slide 1 - Slide

het persoonlijk voornaamwoord,
le, la, l', lui

le, la, l': vervangt een lijdend voorwerp.
lui: vervangt alleen personen als meewerkend voorwerp.

Slide 2 - Slide

0

Slide 3 - Video

Pronom personnel I
le 
la 
l'
les

Je vervangt hiermee dus een lijdend voorwerp

exemple: 
Je regarde un film.  (wat bekijk je? de film = lijd vw)
Je le regarde

Slide 4 - Slide

Tu vois la fille? Oui, je ___ vois.
A
le
B
la
C
l'
D
les

Slide 5 - Quiz

Je veux donner un cadeau.

Vervang het lijdend voorwerp met een pronom personnel

Slide 6 - Open question

Pronom personnel II
me, m'
te, t'
lui
nous
vous
leur

Je vervangt hiermee dus een meewerkend voorwerp
exemple: J'ai donné un cadeau à ma mère.  (aan wie? aan mijn moeder. )
je lui ai donné un cadeau.

Slide 7 - Slide

0

Slide 8 - Video

  • meewerkend voorwerp herken je aan het voorzetse
  • Deze werkwoorden hebben allemaal een voorzetsel in het Frans en hebben dus altijd een meewerkend voorwerp erbij!


téléphoner à (opbellen)
écrire à (schrijven (aan))
dire à (zeggen tegen)
envoyer à (sturen naar)

Slide 9 - Slide

Tu ressembles à ta mère?
A
Tu la ressembles?
B
Tu lui ressembles.

Slide 10 - Quiz

Elle va donner le cadeau à Claire? Oui, elle va ____________ donner le cadeau.


A
le
B
la
C
l'
D
lui

Slide 11 - Quiz

Vous avez fait le voyage à pied? Non, nous ____________ avons fait à vélo.
A
le
B
la
C
l'
D
lui

Slide 12 - Quiz

passé composé

Slide 13 - Slide

zij is gegaan = ?

Slide 14 - Open question

hij heeft gezongen = ?

Slide 15 - Open question

Ik ben geweest

Slide 16 - Open question