This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Lezen 4.2 - 2 kgt
Slide 1 - Slide
Lesdoel
- Je weet welke vier tekstsoorten er bestaan.
- Je weet wat de begrippen beeld en opmaak betekenen.
- Je kunt het leespubliek van een tekst vaststellen.
Je kunt de kernzin van een alinea vaststellen.
Slide 2 - Slide
Welke vier tekstdoelen bestaan er?
Slide 3 - Open question
Slide 4 - Slide
Je krijgt nu een aantal vragen over tekst 1 in je boek (blz. 142).
Slide 5 - Slide
Bekijk tekst 1.
Wat voor tekst is dit?
A
informatiefolder
B
krantenbericht
C
reclameposter
Slide 6 - Quiz
Wat is het belangrijkste tekstdoel van tekst 1?
A
informeren
B
overtuigen
C
activeren
D
amuseren
Slide 7 - Quiz
Tot welke tekstsoort behoort tekst 1?
A
informatieve tekst
B
tekst met een mening
C
activerende tekst
D
amuserende tekst
Slide 8 - Quiz
Wat wil de maker van deze tekst bereiken?
Slide 9 - Open question
Je krijgt nu een aantal vragen over tekst 2 in je boek (blz. 143).
Slide 10 - Slide
Wat is het belangrijkste tekstdoel van tekst 2?
A
informeren
B
overtuigen
C
activeren
D
amuseren
Slide 11 - Quiz
Tot welke tekstsoort behoort tekst 2?
A
informatieve tekst
B
tekst met een mening
C
activerende tekst
D
amuserende tekst
Slide 12 - Quiz
Beeld en opmaak
Een schrijver houdt rekening met beeld en opmaak: de manier waarop de tekst is vormgegeven. Bijvoorbeeld:
- de verdeling van de tekst over de bladzijde
- de keuze van de soort letters
- de keuze van de kleuren
- de keuze van de plaatjes bij de tekst
Slide 13 - Slide
Welke van de vier is geen voorbeeld van beeld en opmaak?
A
de keuze van de soort letters
B
de keuze van de kleuren
C
de verdeling van de tekst in alinea's
D
de verdeling van de tekst over de bladzijde
Slide 14 - Quiz
Op welke manier is in tekst 2 (blz. 143) gebruik gemaakt van beeld en opmaak?
- de verdeling van de tekst over de bladzijde
- de keuze van de soort letters
- de keuze van de kleuren
- de keuze van de plaatjes bij de tekst
Slide 15 - Slide
Beeld en opmaak
Veel bedrijven hebben een eigen manier van vormgeven. Ze hebben een eigen huisstijl.
Ze hebben bijvoorbeeld een logo en gebruiken
altijd dezelfde kleuren en plaatjes.
Doel: lezers herkennen direct van welk bedrijf de informatie is.
Slide 16 - Slide
Van welk bedrijf is dit het logo?
A
Burger King
B
KFC
C
MacDonalds
Slide 17 - Quiz
Leespubliek
Een schrijver schrijft zijn tekst voor lezers. Die noem je het leespubliek.
Aan het onderwerp, de plaatjes en de bron kun je vaak zien voor welk leespubliek de tekst is geschreven.
Slide 18 - Slide
Voor welk leespubliek is het tijdschrift National Greographic Junior geschreven?
A
kinderen en jongeren
B
vrouwen
C
pubermeiden
Slide 19 - Quiz
Voor welk leespubliek is het tijdschrift Girlz! geschreven?
A
kinderen en jongeren
B
vrouwen
C
pubermeiden
Slide 20 - Quiz
Voor welk leespubliek is het tijdschrift Libelle geschreven?
A
kinderen en jongeren
B
vrouwen
C
pubermeiden
Slide 21 - Quiz
Kernzin en toelichting
- In een alinea staat bijna altijd een kernzin: de zin met de belangrijkste informatie van de alinea. De kernzin is vaak de eerste zin van een alinea.
- De andere zinnen van de alinea zijn een toelichting bij de kernzin. De toelichting is meestal een uitleg of een voorbeeld.
Emoticons zijn symbolen die emoties weergeven.Bij emoticons gebruikt men vaak een combinatie van leestekens en lettertekens. Een bekende emoticon is :-)
Slide 22 - Slide
Vul het juiste woord in op de puntjes:
In een kernzin staat de ... informatie uit een alinea.
Slide 23 - Open question
Vul het juiste woord in op de puntjes:
Een kernzin is meestal de ... zin van een alinea.
Slide 24 - Open question
Vul het juiste woord in op de puntjes:
De andere zinnen in een alinea zijn een ... op de kernzin. Dat is meestal een uitleg of een voorbeeld.
Slide 25 - Open question
Wat is de kernzin van alinea 1 van tekst 4 (blz. 144)?