Grammatica

Grammatica
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Grammatica

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Programma
  • Lezen
  • Huiswerk 
  • Lesdoelen
  • Theorie
  • Verwerking
  • Afsluiting

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Lesdoelen
  • Aan het einde van de les kan je een enkelvoudige zin ontleden.
  • Aan het einde van de les kan je een samengestelde zin ontleden. 
  • Aan het einde van de les herken je het verschil tussen de lijdende en bedrijvende vorm van een zin.

Slide 5 - Slide

Schrijf alle zinsdelen op die je kent...

Slide 6 - Mind map

Enkelvoudige zin
  • Enkelvoudige zin = hoofdzin
  • Hoofdzin = 1x pv 
  • Persoonsvorm naast ow op de eerste of tweede plek.

Voorbeeld: Jan kocht vanmorgen een nieuw boek voor haar. 

Slide 7 - Slide

Ontleden
Jan kocht vanmorgen een nieuw boek voor haar.
  • Pv= kocht (tijdproef/getalsproef)
  • Ow= Jan (Wie/wat + pv?)
  • Lv= een nieuw boek (Wie/wat + pv + ow?)
  • Mv= voor haar (Aan wie/wat + pv + ow + lv?)
  • Bijw. bepaling= vanmorgen (Overige zinsdelen die nadere bepaling bij handeling geven.)

Slide 8 - Slide

Oefenen
  1. Hij stuurde gisteren een berichtje naar haar.
  2. Mijn sportieve buurvrouw heeft een mooie fiets.
  3. Josephine, de prinses, woont in een mooi paleis. 

  • Zoek de pv - ow - lv - mv - bwb - bvb (geen zinsdeel) - bijstelling (geen zinsdeel).
Let op! Er kunnen zinsdelen missen. 

Slide 9 - Slide

Samengestelde zin
  • Samengestelde zin = Hoofdzin + hoofdzin of
  • hoofdzin + één of meerdere bijzinnen. 
  • Meerdere persoonsvormen
  • Bijzin: persoonsvorm staat verder in de bijzin/niet naast het onderwerp.


Slide 10 - Slide

Hoe vind je de bijzin?
1. Zoek naar de pv en ow.
2. Te herkennen aan het komma en/of voegwoord.
  • Ik koop een CD, omdat ik een telefoon nodig heb

Waar zit de bijzin?
  • Hoewel de docent de punten heeft gecheckt, maakte hij toch een fout.


Slide 11 - Slide

Lijdende en bedrijvende vorm
Een zin kan in de lijdende of bedrijvende vorm staan.
Lijdend (actief): De docent kijkt zijn toetsen na.
Bedrijvend (passief) : De toetsen worden door de docent nagekeken. 


Slide 12 - Slide

Herkennen
Drie aandachtspunten:
  • Het lijdend voorwerp wordt onderwerp.
  • Het onderwerp wordt een bepaling die begint met door.
  • In het gezegde komt een vorm van het hulpwerkwoord worden of zijn te staan. 

Slide 13 - Slide

Verander de zin van lijdend naar bedrijven:
De man koopt een computer.

Slide 14 - Open question

Verwerking
Wat? Huiswerk maken.
Hoe? Maak opdracht 1, 2, 5 (t/m vraag 5)
Tijd? Drie minuten voor het einde van de les.
Hulp? Buur of docent
Klaar? Lezen/ander schoolwerk



Slide 15 - Slide