herhalingsles 2. woordvolgorde + voegwoord

Oefenen met woordvolgorde in samengestelde zinnen
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Oefenen met woordvolgorde in samengestelde zinnen

Slide 1 - Slide

Standaardzin


Ik ga naar school




  1. Ik =onderwerp (subject)
  2. ga=werkwoord
  3. naar school=rest

Slide 2 - Slide

Zin met inversie

Morgen ga ik naar school



1. Morgen
2. ga=werkwoord
3. ik=onderwerp (subject)
4. naar school=rest

Slide 3 - Slide

Hoofdzin + hoofdzin

Ik houd van sport en ik fiets naar school.

en = nevenschikkend voegwoord (=conjunctie)
Ook: maar, want, of, dus
Let op: 
de twee zinnen houden dezelfde volgorde

Slide 4 - Slide

Hoofdzin + bijzin
Ik houd van sport omdat ik van bewegen houd.
omdat = onderschikkend voegwoord (ook: dat, als, wanneer, voordat, nadat enz)
houd= persoonsvorm: staat achteraan in de zin!
Ik houd van sport omdat ik vroeger veel heb gevoetbald.
gevoetbald = voltooid deelwoord: andere werkwoordsvormen staan aan het eind van de (bij)zin!

Slide 5 - Slide

Bijzin voorop: hoofdzin met inversie


Morgen wil ik naar school (hoofdzin met inversie)

Als ik naar school ga (=bijzin vooraan), wil ik een nieuwe tas (hoofdzin met inversie)

Slide 6 - Slide

1.tijd - 2.manier - 3.plaats


Ik ga morgen (=tijd) op de fiets (=manier) naar school (=plaats).

Ik ben blij omdat ik morgen op de fiets naar school kan.

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Woordvolgorde: alle zinnen
https://zichtbaarnederlands.nl/nl/zinsbouw/zinsbouw
 

Slide 9 - Slide

Nu jij!

Slide 10 - Slide

Verbeter jullie eigen zinnen

Slide 11 - Slide

Zoek eerst de persoonsvorm en zet in de goede volgorde. Begin bij de hoofdletter. Denk aan de inversieregel!  
 1. geweest - drie weken - Jan en Latifa - met vakantie - zijn - naar Spanje
2. Gisteren - ik - gekocht - heb - een Nederlands woordenboek.
3. bij de dokter - zijn - ik - Om elf uur - moet
4. wil - op bezoek - ik - Vanavond - bij mijn ouders - gaan
5. zal - Ik - de lege flessen - brengen - naar de melkboer
6. De trein naar Parijs - 20 minuten vertraging - heeft - gehad 
7. In dit restaurant - de koffie - lekker en goedkoop - is
8. je - Ben - geweest - in Amsterdam - wel eens

Slide 12 - Slide

Verbind de zinnen a en b (en c en/of d). Kies zelf de voegwoorden.  
De eerste zin is een voorbeeld.
 
Waarom is hij niet op school? 
1a. Hij is ziek.
1b. Hij heeft geen zin.

Hij is ziek of hij heeft geen zin.

Slide 13 - Slide

Wat ga je vanavond doen?
a. Ik ga om 6 uur in een restaurant eten.
b. Ik ga daarna naar de bioscoop.


Slide 14 - Open question

Wat ga je vanavond doen?
a. Ik ga om 6 uur in een restaurant eten.
b. Ik ga daarna naar de bioscoop.


Slide 15 - Open question

Wie komen er vanavond op bezoek?
a. Piet zou komen.
b. Maria zou komen.
c. Piet komt alleen.
d. Ze hebben geen babysit.

Slide 16 - Open question

Wie komen er vanavond op bezoek?
a. Piet zou komen.
b. Maria zou komen.
c. Piet komt alleen.
d. Ze hebben geen babysit.

Slide 17 - Open question


a. Ik vind je wel leuk.
b. Ik ben niet verliefd op je.


Slide 18 - Open question


a. De klas gaat zelf aan het werk.
b. Ik kijk de toetsen na.


Slide 19 - Open question


a. De klas gaat zelf aan het werk.
b. Ik kijk de toetsen na.


Slide 20 - Open question

Slide 21 - Slide