woordvolgorde_2

Oefenen met woordvolgorde in samengestelde zinnen
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Oefenen met woordvolgorde in samengestelde zinnen

Slide 1 - Slide

Standaardzin


Ik ga naar school




  1. Ik =onderwerp (subject)
  2. ga=werkwoord
  3. naar school=rest

Slide 2 - Slide

Zin met inversie

Morgen ga ik naar school



1. Morgen (tijd)
2. ga=werkwoord
3. ik=onderwerp 
4. naar school=plaats

Slide 3 - Slide

Hoofdzin + hoofdzin

Ik houd van sport en ik fiets naar school.

en = nevenschikkend voegwoord 
Ook: maar, want, of, dus
Let op: 
de twee zinnen houden dezelfde volgorde

Slide 4 - Slide

Hoofdzin + bijzin

Ik houd van sport omdat ik van bewegen houd.

omdat en als = onderschikkend voegwoord
Let op:
persoonsvorm achteraan in de zin!

Slide 5 - Slide

Bijzin voorop: hoofdzin met inversie


Morgen wil ik naar school (hoofdzin met inversie)

Als ik naar school ga (=bijzin vooraan), wil ik een nieuwe tas (hoofdzin met inversie)

Slide 6 - Slide

1.tijd - 2.manier - 3.plaats


Ik ga morgen (=tijd) op de fiets (=manier) naar school (=plaats).

Ik ben blij omdat ik morgen op de fiets naar school kan.

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Woordvolgorde: alle zinnen
https://zichtbaarnederlands.nl/nl/zinsbouw/zinsbouw
 

Slide 9 - Slide

Nu jij!

Slide 10 - Slide

Zoek eerst de persoonsvorm en zet in de goede volgorde. Begin bij de hoofdletter. Denk aan de inversieregel!  
 1. geweest - drie weken - Jan en Latifa - met vakantie - zijn - naar Spanje
2. Gisteren - ik - gekocht - heb - een Nederlands woordenboek.
3. bij de dokter - zijn - ik - Om elf uur - moet
4. wil - op bezoek - ik - Vanavond - bij mijn ouders - gaan
5. zal - Ik - de lege flessen - brengen - naar de melkboer
6. De trein naar Parijs - 20 minuten vertraging - heeft - gehad 
7. In dit restaurant - de koffie - lekker en goedkoop - is
8. je - Ben - geweest - in Amsterdam - wel eens

Slide 11 - Slide

Verbind de zinnen a en b (en c en/of d). Kies zelf de voegwoorden.  
De eerste zin is een voorbeeld.
 
Waarom is hij niet op school? 
1a. Hij is ziek.
1b. Hij heeft geen zin.

Hij is ziek of hij heeft geen zin.

Slide 12 - Slide

Wat ga je vanavond doen?
a. Ik ga om 6 uur in een restaurant eten.
b. Ik ga daarna naar de bioscoop.


Slide 13 - Open question

Wie komen er vanavond op bezoek?
a. Piet zou komen.
b. Maria zou komen.
c. Piet komt alleen.
d. Ze hebben geen babysit.

Slide 14 - Open question


a. Ik vind je wel leuk.
b. Ik ben niet verliefd op je.


Slide 15 - Open question


a. De klas gaat zelfstandig werken.
b. Ik kijk de toetsen na.


Slide 16 - Open question

Slide 17 - Slide