M2 P3 Grammatica week 10-1 les 7 lijdend voorwerp

Welkom klas

Ga op je vaste plek zitten. 
Pak je leesboek. 
Laat de iPad in de tas. 
Geen tas op tafel.
Geen jas of kauwgom in het lokaal. 
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Welkom klas

Ga op je vaste plek zitten. 
Pak je leesboek. 
Laat de iPad in de tas. 
Geen tas op tafel.
Geen jas of kauwgom in het lokaal. 

Slide 1 - Slide

Vandaag
Lezen
Herhaling: persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde
Uitleg H19 lijdend voorwerp


Slide 2 - Slide

Lezen
timer
10:00

Slide 3 - Slide

Lesdoelen
Na deze les:

weet je hoe je het lijdend voorwerp vindt in een zin.

Slide 4 - Slide

Herhaling vorige les
Persoonsvorm
Onderwerp
Werkwoordelijk gezegde

Vertel....

Slide 5 - Slide

Persoonsvorm PV
De PV is altijd een werkwoord

De volgende morgen lag de groene enveloppe op de mat.

1. De vraagproef
Maak een vragende zin. Het werkwoord dat vooraan komt te staan is de PV. 
Lag de volgende morgen de groene enveloppe op de mat?



Slide 6 - Slide

Persoonsvorm PV
De volgende morgen lag de groene enveloppe op de mat.

2. De tijdproef
Verander de tijd van de zin. 
Het werkwoord dat verandert is de PV. 
De volgende morgen ligt de groene enveloppe op de mat.



Slide 7 - Slide

Persoonsvorm PV
De volgende morgen lag de groene enveloppe op de mat.

3. De getalproef
Verander het getal (enkelvoud/meervoud). 
Het werkwoord dat verandert is de PV. 
De volgende morgen lagen de groene enveloppen op de mat. 

Slide 8 - Slide

Onderwerp OW
1. Gebruik Wie/Wat + PV

De magere jongen stond in het doel.
PV: stond

Onderwerp = Wie/Wat + PV
Wie/Wat stond? de magere jongen = onderwerp



Slide 9 - Slide

Onderwerp OW
2. Verander de persoonsvorm van meervoud naar enkelvoud of andersom. Het onderwerp verandert mee. 

De magere jongen stond in het doel.                 De magere jongens stonden in het doel.
Onderwerp: de magere jongen




Slide 10 - Slide

Onderwerp OW
3. Maak de zin vragend. 
Het zinsdeel dat meteen na de pv komt te staan, is het onderwerp. 

De magere jongen stond in het doel.
Stond de magere jongen in het doel?

Slide 11 - Slide

Werkwoordelijk gezegde WG

Alle werkwoorden in de zin.
De woordjes ‘te’ en ‘aan het’ horen bij het werkwoordelijk gezegde. 

Hij zat op de rug van het paard een boek te lezen.

werkwoordelijk gezegde: zat te lezen
De kinderen zijn tikkertje aan het spelen.
werkwoordelijk gezegde: zijn aan het spelen

Slide 12 - Slide

Lijdend voorwerp
Niet alle zinnen hebben een lijdend voorwerp!

Hoe vind je het lijdend voorwerp?

1. Noteer het onderwerp en het werkwoordelijk gezegde
2. Stel de vraag: Wat/Wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp
Antwoord = lijdend voorwerp
Maak aantekeningen!

Slide 13 - Slide

Lijdend voorwerp
Stel de vraag: Wat/Wie + WG + OW

Tom | leest | een mooi boek | in zijn vrije tijd. 

werkwoordelijk gezegde?
onderwerp?
Wie/wat + WG + OW
lijdend voorwerp: ..........

Slide 14 - Slide

Lijdend voorwerp

Mascha | koopt | altijd | drop.
PV: 
OW: 
WG:

Wie/Wat + WG + OW = LV
LV: 

Slide 15 - Slide

Huiswerk nakijken

H19 maken opdr. 1 t/m 4

We doen een paar opdrachten samen, daarna kijken jullie zelf na. 




Slide 16 - Slide

Aan de slag
Huiswerk: maken H19 opdr. 5 t/m 8

Van opdracht 8 alleen het lijdend voorwerp noteren (niet het meewerkend voorwerp).

Hoe: je mag met je buur overleggen, maar doe dit zachtjes. 

Slide 17 - Slide

Volgende les


H19 meewerkend voorwerp

Slide 18 - Slide

Zijn voor jou de lesdoelen behaald

Ik kan in een zin de volgende zinsdelen benoemen:
- lijdend voorwerp

Vertel.....

Slide 19 - Slide


Fijne dag en tot de volgende les.
tot de volgende keer!

Slide 20 - Slide