3H/V - herhaling
1 / 25
Lesson duration is: 45 minItems in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Wat is het tegenovergestelde van:
en ligne ?
en ligne ?
Slide 3 - Open question
Vertaal: verwijderen
A
gagner
B
sauvegarder
C
exprimer
D
supprimer
Slide 4 - Quiz
Vertaal: opslaan
A
gagner
B
sauvegarder
C
continuer
D
rencontrer
Slide 5 - Quiz
argent
image
voordeel
leven
façon
marrant
écran
geld
avantage
vie
beeld
manier
grappig
scherm
Slide 6 - Drag question
Slide 7 - Slide
Welke tijd is de impératif?
A
Tegenwoordige tijd
B
Toekomende tijd
C
Verleden tijd
D
Gebiedende wijs
Slide 8 - Quiz
Met hoeveel persoonlijk voornaamwoorden (personen) kun je een impératif maken?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 9 - Quiz
Welke drie vormen hebben we bij de impératif ?
A
je, vous, tu
B
je, nous, ils
C
elle, ils, vous
D
tu, nous, vous
Slide 10 - Quiz
Je gebruikt een impératif bij een verbod
A
vrai
B
faux
Slide 11 - Quiz
avoir: tu-vorm impératif =
A
as
B
ai
C
aie
D
ayons
Slide 12 - Quiz
Wacht! (tegen jouw vriend)
A
Attends!
B
Attendent!
C
Attendez!
D
Attendons!
Slide 13 - Quiz
Slide 14 - Slide
Wat is in het Nederlands een COD?
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
persoonsvorm
Slide 15 - Quiz
Wat is de plaats van de COD in de zin?
A
voor het onderwerp
B
voor het lijdend voorwerp
C
voor het meewerkend voorwerp
D
voor de persoonsvorm
Slide 16 - Quiz
Behalve...?
A
...nee altijd!
B
...als er een ontkenning is
C
...als er een meewerkend voorwerp in de zin staat
D
...als er een heel ww in de zin staat
Slide 17 - Quiz
Vervang het COD en zet de nieuwe zin in de juiste volgorde
(er blijven woorden over):
Je donne une fleur à mon amie. (er blijven woorden over):
je
la
mon
donne
amie
à
le
lui
leur
une
fleur
1
2
3
4
5
6
Slide 18 - Drag question
Slide 19 - Slide
Vervang het COI en zet de nieuwe zin in de juiste volgorde
(er blijven woorden over):
Je donne une fleur à mon amie. (er blijven woorden over):
je
la
mon
donne
amie
à
le
lui
leur
une
fleur
1
2
3
4
5
