19 juni 2023 voegwoorden

• NT2
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 1

Planning

Lezen

Herhaling

Opdrachten 

Pauze

Disk

Spreken

Schrijven

Zelfstandig werken

Lezen 

in Kampen./hebben/sport/wij/Vandaag

vind/Ik/leuk./niet/dat

Ik heb mijn zwembroek mee. Ik ga zwemmen.

Ik ga niet naar de volgende klas. Ik ben weinig op school.

Het regent, ..... ik ga op de fiets.

1. maar
2. omdat
3. dus
4. of

Ik blijf thuis, .... ik ziek ben.

1. maar
2. of
3. dus
4. omdat

Het regent, ..... ik ga met de auto.

1. maar
2. omdat
3. dus
4. of

Ik ga vanmiddag naar Kampen ... naar Zwolle. Ik weet het nog niet.

1. maar
2. omdat
3. dus
4. of

Ik wil wel schrijven, ..... mijn pen is stuk.

1. maar
2. omdat
3. dus
4. of

Ik stuur een kaartje naar mijn tante, .... zij jarig is.

1. maar
2. omdat
3. dus
4. of

Ik heb niet geleerd voor de toets, .... ik haal een onvoldoende.

1. maar
2. omdat
3. dus
4. of

Ga jij naar Duitsland ... naar Spanje op vakantie?

1. maar
2. omdat
3. dus
4. of

Water bij de melk -De wonderjas

koud                       <---->                  warm

Water bij de melk - De wonderjas

rijk                           <--->                   arm

Water bij de melk - De wonderjas

een gat              -   2 gaten     

Water bij de melk - De wonderjas

Water bij de melk - De wonderjas

Ik ruil mijn jas en mijn paard. 

Water bij de melk - de Wonderjas

Wat heb je gelezen?

Alnar is rijk

1. waar
2. niet waar

Alnar heeft het koud.

1. waar
2. niet waar

Het paard van Alnar is gezond.

1. waar
2. niet waar

De jas van Alnar heeft gaten.

1. waar
2. niet waar

Alnar ruilt zijn jas met de rijke man.

1. waar
2. niet waar

Alnar is blij met zijn nieuwe jas.

1. waar
2. niet waar

Opdrachten maken

Je gaat de opdrachten maken, die je deze week gekregen hebt.

Werkwoorden, aanwijzende en bijvoeglijk naamwoorden, zinsvolgorde etc..

Klaar? Disk, Lowan of Diglin

De weg wijzen

Wat moet ik ... doen?

1. eerst
2. bij
3. rechts
4. over de brug

Faye weet .... in de stad.

1. rechtdoor
2. de weg
3. dichtbij
4. de afslag

Je moet hier de straat ......

1. ver
2. oversteken
3. dichtbij
4. rechtsaf

Er zijn veel stoplichten op ....

1. het kruispunt
2. linksaf
3. het zuiden
4. stoppen

De weg wijzen

Bekijk het plaatje. Bespreek met elkaar.

1. Simone is bij H. Ze wil naar het station (F). Hoe komt zij daar?

2. Kadir is bij A en hij wil naar D. Hoe komt hij daar?

3. Yelda is bij C. Zij wil naar G. Hoe komt zij daar?

4. Max is bij H. Hij wil naar A. Hoe komt hij daar?

Samen bespreken

Opdrachten maken

DISK

dobbelsteen

1. Waarom?

2. Wie?

3. Wat?

4. Waar?

5. Hoe?

6. Hoeveel?