This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Welkom
Paragraaf 4.3 Gelijkwaardige formules
Leg bladzijde 220 voor je open!
Slide 1 - Slide
Wat heb je gisteren gegeten?
Slide 2 - Open question
Voorkennis
Wat weet je al?
Slide 3 - Slide
Schuif de grafieken naar de juiste plek.
Welke grafieken is een horizontale grafiek
Welke grafieken zijn lineair?
Plaats hier de grafieken die je nergens kunt plaatsen
Welke grafieken zijn vloeiende krommen?
Slide 4 - Drag question
Schuif de grafieken naar de juiste plek. 1 grafiek kan je niet plaatsen!
Welke grafieken stijgt steeds langzamer
Welke grafiek stijgt steeds sneller?
Welke grafiek is periodiek?
Welke grafiek daalt steeds langzamer?
Welke grafiek stijgt steeds met dezelfde snelheid?
Slide 5 - Drag question
Sleep de formule naar de lijn die erbij hoort
y=x
y=getal
x=getal
y=-x
Slide 6 - Drag question
Schuif de formules naar de juiste plek.
Periodiek verband
Evenredig verband
Omgekeerd evenredig verband
Kwadratisch verband
Horizontale verband
Wortelverband
Lineair verband
Exponentieel verband
Machtsverband
Verticale verband
Slide 7 - Drag question
Schuif de grafieken naar de juiste plek.
Periodiek verband
Evenredig verband
Omgekeerd evenredig verband
Kwadratisch verband
Horizontale verband
Wortelverband
Lineair verband
Exponentieel verband
Machtsverband
Verticale verband
Slide 8 - Drag question
Lesdoelen
Je leert wat gelijkwaardig formules zijn.
Je leert hoe je gelijkwaardige formules te controleren door terug te rekenen.
Slide 9 - Slide
Uit hoeveel woorden bestaat het tweede lesdoel?
A
10
B
12
C
13
D
15
Slide 10 - Quiz
Uitleg theorie
Slide 11 - Slide
Wat heb je geleerd van dit filmpje?
Slide 12 - Open question
Neem het voorbeeld over in je schrift.
Foto hier uploaden.
Slide 13 - Open question
Je kan het!
Enkele oefeningen...
Slide 14 - Slide
Zijn H=200/a en a = 200/H gelijkwaardig?
A
nee
B
ja
C
soms
D
kan niet
Slide 15 - Quiz
Welke formule's zijn gelijkwaardig aan de formule hiernaast
A
B
C
D
Slide 16 - Quiz
Hoe kom je er achter of 2 formules gelijkwaardig zijn?
A
Je kijkt of er dezelfde getallen in de formule staan. Als alle getallen hetzelfde zijn, dan zijn de formules gelijkwaardig.
B
Je zet alle variabelen links en de getallen rechts. Zijn de formules hetzelfde, dan zijn ze gelijkwaardig.
C
Je vult een getal bij de ene formule in. De uitkomst vul je bij de andere formule in. Als daar het originele getal als uitkomst komt, zijn de formules gelijkwaardig. Je controleert dit met 2 verschillende getallen.
D
Je deelt eerst alle getallen door 15. Daarna draai je de cijfers om. Je verwisselt de variabelen met elkaar. Als het antwoord 10 is, dan zijn de formules gelijkwaardig.
Slide 17 - Quiz
Welke formules zijn gelijkwaardig? Vul allebei de antwoorden in.
A
bedrag=5+0,5t
B
t=15⋅0,5⋅bedrag
C
bedrag=0,5(t−15)
D
t=0,5(bedrag−5)
Slide 18 - Quiz
Welke formule is gelijkwaardig aan deze formule?
k=800−3t
A
t=−3(k−800)
B
t=800k−3
C
t=800(−3k)
D
k=300t−8
Slide 19 - Quiz
Zijn de formules gelijkwaardig?
A
ja
B
nee
Slide 20 - Quiz
Zijn de volgende formules gelijkwaardig?
bedrag=13+0,7a
a=0,7(bedrag−2)
A
Ja
B
Nee
C
Dit weet ik niet
D
Dit kun je niet weten
Slide 21 - Quiz
Huiswerk
Maken:
De test opgave op bladzijde 221 en de opgaven 42 t/m 45
SUCCES
Slide 22 - Slide
Nakijken
Je gaat eerst het huiswerk van de deze (of vorige) les nakijken.
1. Gebruik hiervoor een andere kleur pen.
2. Zet een krulletje of vinkje bij de opgave die goed zijn.