Poëzie is de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie.
Om die allerindividueelste expressie te geven, volstaat de huidige taal soms niet. De tachtigers gebruikten daarom veel neologismen (woorden die ze zelf bedachten of samenstelden).
Poëzie draait om de schoonheid van de kunst, niet om het nut ervan.
Het is leespoëzie en niet bedoeld om in gezelschap voor te dragen. Je moet het zien en meerdere malen lezen om het goed te snappen, dat lukt niet als je het één keer hoort. Het is ook niet voor een groot publiek geschreven (de dichters richtten zich op een klein publiek van ingewijden, intellectuelen, kenners).
Poëzie keert de maatschappij de rug toe, het is puur individualistisch. De dichter heeft geen behoefte de maatschappij te verbeteren, maar wil er gewoon niet bij horen (dichter in ivoren toren).
De natuur vormt een grote bron van inspiratie.
De vorm van het gedicht kon vrij zijn, maar de dichter kon ook kiezen voor de vaste vorm van het sonnet.