Alinea's en zinnen hebben met elkaar te maken (= verband). Aan de hand van signaalwoorden kun je verbanden herkennen.
- Opsomming: na elkaar opnoemen van punten/onderdelen
- Tegenstelling: twee dingen noemen die verschillend zijn / tegenover elkaar staan
- Reden: waarom iemand iets doet / waarom iets gebeurt
- Oorzaak-gevolg: er is iets gebeurd (oorzaak), waardoor iets anders gebeurde (gevolg)
- Middel-doel: iets wordt gedaan (middel) om daarmee iets te bereiken (doel)
- Voorwaarde: er wordt een voorwaarde gesteld voordat iets kan worden bereikt
- Conclusie: na alles op een rijtje te hebben gezet, volgt een oordeel/slotsom/uiteindelijk resultaat