Spaans d2a 03112020

Schriftelijke overhoring 
  • Je maakt het SO met pen
  • Schrijf eerst je naam en achternaam op. 
  • Zet 'm op jullie kunnen het! 


Klaar? 
Controleer of je alle vragen en je naam hebt ingevuld. 
Je mag nu werken aan een ander vak. 
                  (niet op je iPad)
1 / 15
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 15 slides, with text slides.

Items in this lesson

Schriftelijke overhoring 
  • Je maakt het SO met pen
  • Schrijf eerst je naam en achternaam op. 
  • Zet 'm op jullie kunnen het! 


Klaar? 
Controleer of je alle vragen en je naam hebt ingevuld. 
Je mag nu werken aan een ander vak. 
                  (niet op je iPad)

Slide 1 - Slide

Leerstof toetsweek




1. Leer de woordenschat met behulp van je woordenlijst in je leefboek. 
2. Leer de grammatica door tarea 1 t/m 3 te leren in je module. 
3. Gebruik LessonUp om extra informatie te vinden en om te oefenen met de D-Toets. 

Hoe kan je Spaans het beste onthouden? Maak gebruik van de leertips op pagina 8 (module).


Heel tarea 1, 2 en 3

Slide 2 - Slide

Tarea 3 
  • Las partes del cuerpo (de lichaamsdelen)
  • El verbo doler (het werkwoord doler)

                                            ¿Qué vamos a hacer? 

Deze week: tarea 3
Volgende week: herhalen tarea 1 t/m 3

Slide 3 - Slide

¡A trabajar!
1. Lees zelfstandig de uitleg van het werkwoord doler. (module) 
2. Maak opdracht 4 (zie volgende dia)
3. Vul woordenlijst 3.1 in 

Klaar?
Maak een samenvatting in je schrift
over het werkwoord doler. 

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

El verbo doler
Doler betekent: Pijn doenNet zoals bij gustar gebruik je bij doler 2 vormen: duele en duelen.


pijn doen 
DUELE
DUELEN
zelfstandig naamwoord enkelvoud
werkwoord
zelfstandig naamwoord meervoud
(la mano)
(escuchar)
(las manos)
(la oreja y la nariz)
Wat staat er achter doler? 
Is dat enkelvoud of meervoud?

Slide 6 - Slide

(a mí)
me
duele/duelen
(a ti)
te
duele/duelen
(a él/ella/usted)
le
duele/duelen
(a nosotros)
nos
duele/duelen
(a vosotros)
os
duele/duelen
(a ellos/ellas/ustedes)
les
duele/duelen
wie heeft er pijn?
Wat doet pijn?
Het meewerkend voorwerp moet er bij.

Slide 7 - Slide

Welk plaatje hoort bij welke letter?

Slide 8 - Slide

¡A trabajar!

  1. Maak opdracht 3.4 uit de module 

Slide 9 - Slide

os duele la tripa
te duele la rodilla
le duele el brazo
les duelen los pies

Slide 10 - Slide

1
4
2
3
5

Slide 11 - Slide

la cabeza
el cuello 
el dedo
el pecho
la tripa
la pierna
la rodilla
el pie
el brazo
la mano
la espalda
la nariz
el ojo
la boca

EL CUERPO

Slide 12 - Slide

Está cansado/a
Tiene fiebre
Tiene gripe
Está resfriado/a
Está mareado/a
Juan está cansado (mannelijk)
Rosa está cansada (vrouwelijk)
Pablo está mareado (mannelijk)
Ana está mareada (vrouwelijk)
voorbeelden

Slide 13 - Slide

Las respuestas
3.4
A. 1a, 2d, 3c, 4b 
B. 1. la cabeza 2. el ojo 3. la espalda 4. el pie
C. 1. me duele 2. les duele 3. te duele 4. les duele
D. 1. me duele 2. os duelen 3. te duele 4. le duelen 5. les duele



Slide 14 - Slide

Los deberes
Herhaal de woorden van tarea 1 en 2

Dinsdag 10 november - 1e lesuur


Slide 15 - Slide