- Je kent het verband tussen cellen, weefsels, organen en orgaanstelsels en kunt aangeven hoe deze gedefinieerd zijn.
- Je kunt aangeven op grond van welke kenmerken alle organismen onderverdeeld worden in prokaryoten en eukaryoten en wat deze begrippen betekenen.
- Je kunt de term symbiose uitleggen en er een voorbeeld van geven.
- Je kent de eigenschappen van bacteriën en virussen.
- Je kunt uitleggen wat plasmiden zijn en waarvoor deze in de biotechnologie van belang zijn.
- Je kunt tekenen hoe virussen een cel infecteren en deze gebruiken voor hun eigen reproductie.