De Amerikaanse democratie
De Amerikaanse democratie
De Verenigde Staten waren ontstaan uit een opstand tegen de Britse koning, want de kolonisten vonden dat het Britse bestuur hen onderdrukte. Daarom hebben inwoners van de Verenigde Staten vrijheid altijd heel belangrijk gevonden: de overheid moest zich zo min mogelijk met het leven van mensen bemoeien. Geloofsvrijheid en vrijheid van meningsuiting waren van groot belang. Ook moesten de bestuurders luisteren naar de burgers, niet andersom.
Het is dan ook niet vreemd dat de Amerikanen van de Verenigde Staten een parlementaire democratie maakten. De bevolking koos haar eigen bestuurders, onder wie het staatshoofd. Deze president had veel macht, maar omdat er elke vier jaar presidentsverkiezingen waren, moest hij doen wat de burgers wilden. In het begin hadden alleen vrije mannen met landbezit kiesrecht, maar in de 19e eeuw kregen ook armere mannen inspraak. Vanaf 1920 mochten uiteindelijk ook vrouwen hun stem uitbrengen en was er algemeen kiesrecht. Dat gold officieel ook voor zwarte Amerikanen. Wel waren er tot ver in de 20e eeuw staten die eisen stelden aan kiezers; die moesten bijvoorbeeld kunnen lezen. Zo sloten deze staten met name zwarte Amerikanen (die vaak nauwelijks naar school waren gegaan) uit van deelname aan verkiezingen.
Door de Eerste Wereldoorlog groeide de macht van de Verenigde Staten flink. Militair bleek het land erg sterk te zijn: het waren de Amerikanen die de geallieerden aan hun overwinning hielpen. Maar ook de economische kracht bleek groot. In 1918 lagen de Europese economieën in puin, de Amerikaanse economie was veel minder getroffen. Nog altijd was Groot-Brittannië een belangrijke wereldmacht, maar de Amerikanen waren hard op weg de Britten in te halen.