WW spelling - verleden tijd

Werkwoordspelling v.t.
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Werkwoordspelling v.t.

Slide 1 - Slide

Lesplanning
  • Uitleg werkwoorden verleden tijd
  • Oefenen

Slide 2 - Slide

Terugblik
Om te bepalen hoe je een werkwoord in de zin schrijft, moet je eerst weten wat de persoonsvorm in de zin is.

Hoe vind je deze?

Slide 3 - Slide

Persoonsvorm in de v.t.
Sterke en zwakke werkwoorden

Wat is het verschil?

Slide 4 - Slide

Sterke werkwoorden
Hebben de kracht om te veranderen

kopen 
ik koop - ik kocht - ik heb gekocht


Slide 5 - Slide

Zwakke werkwoorden
De klank blijft in de verleden tijd hetzelfde

rennen 
ik ren - ik rende - ik heb gerend


Slide 6 - Slide

Regels zwakke werkwoorden
Enkelvoud: stam + te / stam + de

Meervoud: stam + ten / stam + den

Hij rende weg / zij renden weg


Twijfel je of een woord te of de is? Gebruik het 't xtc koffieshopje! 


Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Slide 9 - Slide

Steffen ..... (bieden) haar geen kans
A
biedde
B
bood

Slide 10 - Quiz

Het lijkt Sven leuk om ...
de wereld rond te gaan.
A
liftend
B
gelift
C
gelifd

Slide 11 - Quiz

De leerling-kok
.... het vlees aan beide kanten goudbruin.
A
braadde
B
brade

Slide 12 - Quiz

Het huis ..... (grenzen) aan het bos
A
grenste
B
grensten
C
grensde
D
grensden

Slide 13 - Quiz

Herman en zijn vriendin ...(reizen) vorig jaar naar Indonesië.
A
reisden
B
reisde
C
reisten
D
reiste

Slide 14 - Quiz

De geërgerde werknemers
(bonzen) boos op de deur.
A
bonsde
B
bonsden
C
bonzde
D
bonzden

Slide 15 - Quiz

Aan de slag
  • Maak paragraaf 2.2
  • Klaar? oefen in Cambiumned met werkwoorden in de verleden tijd.

Slide 16 - Slide