Formatieve toets Unité 5 - Apprendre 1-7

Petit teste Apprendre 1 - 7
Je hebt telkens 10 seconden om te antwoorden!
1 / 21
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 7 min

Items in this lesson

Petit teste Apprendre 1 - 7
Je hebt telkens 10 seconden om te antwoorden!

Slide 1 - Slide

Vertaal naar het Frans:
jij trekt aan
A
tu mets
B
tu veux
C
tu sais
D
tu regrettes

Slide 2 - Quiz

Wat betekent:
le vendeur
A
de klant
B
de verkoper
C
de pet
D
de man

Slide 3 - Quiz

Wat betekent:
regretter
A
wensen
B
bestellen
C
jammer vinden
D
opmerken

Slide 4 - Quiz

Wat betekent:
à fleurs
A
bloemetjes -
B
het verschil
C
eerder
D
de uitverkoop

Slide 5 - Quiz

Vertaal naar het Frans:
groen
A
jaune
B
vert
C
noir
D
bleu

Slide 6 - Quiz

Wat betekent:
la boucle d'oreille
A
de kleur
B
de oorbel
C
het juweel
D
de hak

Slide 7 - Quiz

Vertaal in het Frans:
de afdeling
A
la tenue
B
le bijou
C
le paquet
D
le rayon

Slide 8 - Quiz

Wat betekent:
je voudrais
A
ik wil
B
jij wil
C
ik wil graag
D
jij wil graag

Slide 9 - Quiz

Vertaal naar het Frans:
kiezen
A
changer
B
commander
C
aider
D
choisir

Slide 10 - Quiz

Wat betekent:
déjà
A
ik wel
B
als
C
al
D
soms

Slide 11 - Quiz

Vertaal naar het Frans:
de sok
A
le paquet
B
le sweat
C
le chapeau
D
la chaussette

Slide 12 - Quiz

Wat betekent:
quelque chose
A
iets
B
niets
C
een ding
D
alleen maar

Slide 13 - Quiz

Wat is geen kleur
A
orange
B
marron
C
noir
D
savoir

Slide 14 - Quiz

Wat hoort niet in het rijtje
A
chic
B
élégant
C
moche
D
cool

Slide 15 - Quiz

Wat hoort niet in het rijtje?
A
le jean
B
la robe
C
la jupe
D
la poste

Slide 16 - Quiz

Welk bijvoeglijk naamwoord staat niet voor het zelfstandig naamwoord?
A
vieux
B
grand
C
beau
D
court

Slide 17 - Quiz

Welke vormen zijn geen vorm van het werkwoord vouloir?
A
tu veut
B
tu veux
C
il veux
D
il veut

Slide 18 - Quiz

Hoe vertaal je:
eerder
A
plutôt
B
rapide
C
gratuit
D
plus

Slide 19 - Quiz

Hoe vertaal je:
vas-y
A
u kunt
B
u komt
C
jij trekt aan
D
ga je gang

Slide 20 - Quiz

Wat is de juiste vorm van vouloir:
Ils
A
voulons
B
veulent
C
voulez
D
veut

Slide 21 - Quiz