Herhaling grammatica woordsoorten - Cursus 5

Herhaling grammatica woordsoorten
Cursus 5 - Grammatica

2MH
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Herhaling grammatica woordsoorten
Cursus 5 - Grammatica

2MH

Slide 1 - Slide

Paragraaf 1 - Herhaling 1TH
Lidwoord
Bepaald lidwoord: de - het
Onbepaald lidwoord: een
Bijvoeglijk naamwoord
Zegt iets over het zelfstandig naamwoord (mooie, rode, kapotte)
Stoffelijk bijvoeglijk nw
Vertelt van welk materiaal iets is gemaakt (katoenen, koperen, zilveren, nylon)
Zelfstandig naamwoord
Mens, dier, ding, gevoel, (plaats)naam
Voorzetsel
Kun je voor de kast of het feest zetten (voor, tijdens, achter, onder, na)

Slide 2 - Slide

Dit jaar gaan wij op vakantie naar Zuid-Amerika.
Zuid-Amerika = ?
A
bijvoeglijk naamwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
voorzetsel
D
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Slide 3 - Quiz

Tijdens de les ging het brandalarm af.
Tijdens = ?
A
bijvoeglijk naamwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
voorzetsel
D
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Slide 4 - Quiz

Vorige week ging ik met mijn nichtje naar de speeltuin in Hengelo.
Hoeveel zelfstandige naamwoorden staan er in deze zin?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 5 - Quiz

Paragraaf 3 - Voegwoord herkennen
Voorbeelden van voegwoorden zijn of, terwijl, zodat, nadat, als, toen, want, maar, dus

Een voegwoord kan het volgende met elkaar verbinden:
  • twee woorden: appels of peren
  • twee woordgroepen: de blije winnaar en de teleurgestelde verliezer
  • twee zinnen: Naomi bestelt een vegetarische pizza, want ze eet geen vlees.

Slide 6 - Slide

Terwijl Sanne in de bus zit, luistert ze muziek.
Voegwoord = ?

Slide 7 - Open question

Maak een zin met het voegwoord 'want'

Slide 8 - Mind map

Paragraaf 5 - Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
Een persoonlijk voornaamwoord (pers. vnw) verwijst naar een persoon, dier of ding. Wij gaan een weekend naar Texel.

Een bezittelijk voornaamwoord (bez. vnw) geeft aan van wie iets is. Het staat altijd vóór het zn waar het bij hoort. jullie tuin, jouw schoenen
Let op dat je de -w niet vergeet bij jouw en uw!

Slide 9 - Slide

Tot wanneer is jouw ov-kaart geldig?
A
jouw is een bezittelijk voornaamwoord
B
jouw is een persoonlijk voornaamwoord

Slide 10 - Quiz

De volleybaltrainer leerde ons vanmiddag opslaan.
A
ons is een bezittelijk voornaamwoord
B
ons is een persoonlijk voornaamwoord

Slide 11 - Quiz

Heeft Bart jouw geholpen met het huiswerk?
Is de zin fout of goed en WAAROM?

Slide 12 - Open question

Paragraaf 7 - Aanwijzend voornaamwoord
Een aanwijzend voornaamwoord (aanw. vnw) wijst meestal een mens, dier of ding aan: deze vrouw, dat paard, die fiets

Dit zijn aanwijzende voornaamwoorden: deze, die, dat, dit, zulk(e), zo'n, dergelijk(e).

Slide 13 - Slide

Zulke hoge wolkenkrabbers als die in New York heb je in Nederland niet.
Aanwijzende voornaamwoorden in deze zin = ?

Slide 14 - Open question

In dergelijke situaties bel ik de politie.
Is dergelijke hier een aanwijzend voornaamwoord?
A
ja
B
nee

Slide 15 - Quiz

Paragraaf 9 - Vragend voornaamwoord
Er zijn vier vragende voornaamwoorden (vr. vnw):
  • wie
  • wat
  • welk(e)
  • wat voor (een)

Slide 16 - Slide

Vul zelf een passend vragend voornaamwoord in.
... boodschap wil je overbrengen?
A
wie
B
welke
C
waarom
D
wat

Slide 17 - Quiz

Proefwerk grammatica woordsoorten
😒🙁😐🙂😃

Slide 18 - Poll

Tip!
Leer ook het blaadje met de woordsoorten!

Slide 19 - Slide