This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
hst 7 "Versterkt broeikaseffect"
Slide 1 - Slide
Versterkt broeikaseffect
We hebben op aarde een natuurlijk broeikas effect.
Door de mens word dit effect versterkt, vanwege vervuilende gassen. Dit versterkte effect noemen we het versterkte broeikas effect.
Slide 2 - Slide
Broeikaseffect
Wat zijn zonnestralen nu?
Zonnestralen zijn onder andere infrarood straling. De dampkring van de aarde absorbeert warmtestraling (infrarode straling) van de zon. Het oppervlak van de aarde straalt op zijn beurt die warmte weer uit. De dampkring bevat stoffen die de warmte vasthouden. Dit is goed, anders wordt het te koud op aarde
Slide 3 - Slide
Ontstaat door broeikasgassen ( b.v. H2O en CO2 ) in de dampkring.
Deze gassen houden een deel van de warmte van de zon vast
Broeikaseffect is nodig om leven te laten ontstaan.
Zonder dampkring zijn de temperatuur verschillen op aarde daarvoor te groot.
Natuurlijk broeikaseffect (links)
Slide 4 - Slide
Stijging van broeikasgassen zoals N2O, CH4 en CO2 in dampkring waardoor:
gemiddelde temperatuur stijgt
verandering klimaat: sommige plekken droger andere plekken juist vochtiger
smelten poolijs en stijging waterspiegel
uitsterven dieren en planten en meer kans op epidemie
Versterkt broeikaseffect (rechts)
Door verbranding van fossiele brandstoffen
Slide 5 - Slide
Is het broeikaseffect altijd slecht?
A
ja, want hoe minder opwarming van de aarde hoe beter
B
nee, zonder natuurlijk broeikaseffect zou het hier te koud zijn
C
broeikasgassen zijn giftig en dat is slecht voor de gezondheid
D
geen idee kunnen we daar een keer les over krijgen?
Slide 6 - Quiz
Verbranding van welke stoffen versterkt het broeikaseffect?
A
hernieuwbare energie
B
kernenergie
C
fossiele brandstoffen
D
waterstofverbranding
Slide 7 - Quiz
Wat is voor Nederland de belangrijkste maatregel tegen klimaatverandering?
A
minder bomen kappen
B
kernenergie inkopen vanuit Frankrijk
C
meer windenergie
D
waterstofverbranding
Slide 8 - Quiz
Wat zijn de twee belangrijkste gassen die meedragen aan het versterkte broeikas effect?
Slide 9 - Open question
Broeikasgassen kunnen een negatief effect op het milieu hebben. Wat is een broeikasgas?
A
Een gas dat in een broeikas ontstaat
B
Een gas dat door de aarde uitgestraalde warmte vasthoudt.
C
Een gas dat door de aarde uitgestraalde warmte doorlaat.
D
Een gas dat verbrand kan worden.
Slide 10 - Quiz
Welk van de volgende uitspraken over het broeikaseffect is/zijn waar
A
broeikaseffect wordt veroorzaakt door CFK's
B
broeikaseffect is nodig om leven te laten ontstaan op een planeet
C
versterkt broeikaseffect ontstaat door koolstofmonoxide
D
verbranden van fossiele brandstoffen zorgt voor versterkt broeikaseffect
Slide 11 - Quiz
9 Welk gevolg heeft het versterkte broeikaseffect?
A
De gemiddelde wereldtemperatuur daalt.
B
Er komt meer fijnstof in de lucht.
C
Er ontstaan sterkere orkanen
D
Het gat in de ozonlaag wordt groter.
Slide 12 - Quiz
14 Noteer drie gevolgen van het versterkt broeikaseffect.
Slide 13 - Open question
Wat merken we in Nederland?
warmer weer (recordhitte in de zomers, zachtere winters,
1. De molecuulformule van campinggas is C4H10. Welke van de onderstaande reactie schema’s geeft de verbranding van campinggas juist weer?
A
campinggas + koolstofdioxide → koolstof + water
B
campinggas + zuurstof → koolstofdioxide + water
C
campinggas + zuurstof → stikstofdioxide + water
D
koolstof + waterstof + zuurstof → koolstofdioxide + water
Slide 15 - Quiz
2 Welke reactieproducten ontstaan bij de verbranding van formaldehyde, CH2O?
A
koolstof, waterstof, zuurstof
B
koolstofdioxide, water
C
koolstofdioxide, water, zuurstof
D
stikstofdioxide, koolstofdioxide, water
Slide 16 - Quiz
4 Wat is de juiste uitgang voor de stofnaam van CF4?
A
fluor
B
fluoride
C
fosfor
D
fosfide
Slide 17 - Quiz
De juiste notatie van zuurstof in een reactievergelijking
A
O
B
O2-
C
O2
Slide 18 - Quiz
8. De ontleding van ammoniak verloopt volgens onderstaande reactie. De massaverhouding is gegeven. Bereken hoeveel waterstof ontstaat bij de ontleding van 70 g ammoniak. 2 NH3 → N2 + 3 H2 17 : 14 : 3
A
0,74 g
B
12,4 g
C
70,4 g
D
397,4 g
Slide 19 - Quiz
Oude vragen?
Antwoorden
Slide 20 - Slide
Hoe heet de reactie waarbij polymeren worden gemaakt?
A
polymerisatiereactie
B
verbrandingsreactie
C
kraakreactie
D
verbindingsreactie
Slide 21 - Quiz
De reactievergelijking van de polymerisatie (maken van een polymeer) tot PVC is als volgt:
A
n C2H3Cl (g) --> (C2H3Cl)n (s)
B
(C2H3Cl)n (s) --> n C2H3Cl (g)
C
C2H3Cl (g) --> C2H3Cl (s)
Slide 22 - Quiz
kunststoffen worden gemaakt door kleine koolwaterstofmoleculen aan elkaar te verbinden. Hoe heet dit proces?
A
polymeren
B
macromoleculen
C
polymerisatie
D
composieten
Slide 23 - Quiz
Waaruit worden kunststoffen gemaakt?
A
Plastic
B
Aarde
C
Aardolie
D
Staal
Slide 24 - Quiz
Een ander woord voor plastic is thermoharder.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 25 - Quiz
Als een thermoharder sterk wordt verwarmd dan gaat het ......
A
smelten
B
ontleden
C
verdampen
D
er gebeurd niets
Slide 26 - Quiz
Na het maken van een plastic voorwerp van een thermoharder kan je deze nog van vorm veranderen
A
waar
B
niet waar
Slide 27 - Quiz
Na het maken van een plastic voorwerp van een thermoplast kan je deze nog van vorm veranderen
A
waar
B
niet waar
Slide 28 - Quiz
2 C6H14 + 13 O2--> 12 CO + 14 H2O Wat voor soort reactie is dit?
A
Verbranding
B
Ontleding
C
Vorming
D
Onvolledige verbranding
Slide 29 - Quiz
De molecuulformule van polyetheen is:
A
n C2H6
B
n C2H4
C
(C2H6)n
D
(C2H4)n
Slide 30 - Quiz
Wat is de molecuulformule die hoort bij deze structuurformule?