This lesson contains 51 slides, with interactive quizzes, text slides and 6 videos.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Elektriciteit inhuis
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Video
Huisinstallatie
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Video
Elektriciteitsdraden
Fasedraad (230Volt)
Nuldraad
Aardedraad(verbonden met metalen pin in de grond)
Schakeldraad (draad van schakelaar naar bv. lamp)
Slide 6 - Slide
Welke kleur heeft de fase draad?
Slide 7 - Open question
Welke kleur heeft de nul draad?
Slide 8 - Open question
Welke kleur heeft de Aarde draad?
Slide 9 - Open question
Welke kleur heeft een schakeldraad?
Slide 10 - Open question
Welke draad kun je beter niet vastpakken?
A
Aardedraad
B
nuldraad
C
fasedraad
Slide 11 - Quiz
De spanning van het lichtnet is .......
A
U= 12 V
B
U= 230 V
C
U= 9 V
D
U = 1,5 V
Slide 12 - Quiz
Slide 13 - Video
Kortsluiting
Slide 14 - Slide
Er is een zekering doorgeslagen, wat is een mogelijke oorzaak?
A
er staan teveel apparaten aan op 1
B
de nuldraad zit los
C
fase en nuldraad zijn omgewisseld
Slide 15 - Quiz
Randaarde
Slide 16 - Slide
Slide 17 - Video
Randaarde
In de wasmachine hiernaast is een lek ontstaan. De elektrische snoeren maken via het water contact met de buitenkant van de wasmachine. Een persoon die hem aanraakt verbindt de wasmachine met de aarde en er gaat een stroom door de man lopen.
Slide 18 - Slide
Dubbele isolatie
De binnenkant van een apparaat is elektrisch gescheiden van de buitenkant.
Slide 19 - Slide
Stroomsterkte is een...
A
Grootheid
B
Eenheid
Slide 20 - Quiz
Eenheid van stroomsterkte
A
Ampere (A)
B
Wattage (W)
C
Volt (V)
Slide 21 - Quiz
Hoe heet de weerstand van je huid.
A
huidweerstand
B
contactweerstand
C
lichaamsweerstand
D
de weerstand heeft geen aparte naam
Slide 22 - Quiz
De lichaamsweerstand is groter dan de contactweerstand.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 23 - Quiz
Wat geeft de meeste veiligheid bij elektrische apparaten.
A
Dubbele isolatie
B
Aparte groep
C
Aardlek schakelaar
D
Alle 3 de antwoorden leveren de maximale veiligheid
Slide 24 - Quiz
Wat voor schakeling zie je hier?
A
Serieschakeling
B
Parallelschakeling
Slide 25 - Quiz
Wat voor schakeling zie je hier?
A
Serieschakeling
B
Parallelschakeling
Slide 26 - Quiz
Hoe staan lampje 1 en 2 met elkaar geschakeld?
A
Serie
B
Parallel
Slide 27 - Quiz
Hoe staan lampje 1 en 3 met elkaar geschakeld?
A
Serie
B
Parallel
Slide 28 - Quiz
Hoe staan de lampjes geschakeld met de batterij?
A
Serie
B
Parallel
Slide 29 - Quiz
Uit hoeveel groepen bestaat een huisinstallatie?
A
1 groep
B
meerdere groepen
Slide 30 - Quiz
Hoe is de huisinstallatie geschakeld?
A
In serie
B
Parallel
Slide 31 - Quiz
Hoe groot is de totale stroomsterkte in de deze schakeling?
Slide 32 - Open question
Over elk lampje staat een spanning van 2V. Hoeveel Volt aan spanning geeft de batterij?
Slide 33 - Open question
de stroomsterkte door lampje 2,3 en 4 gaat 3A aan stroom. Hoeveel stroom geeft de batterij?
Slide 34 - Open question
Over elk lampje staat een spanning van 2V. Hoeveel Volt aan spanning geeft de batterij?
Slide 35 - Open question
Welke zekering kun je maar één keer gebruiken?
A
Elektrische zekering
B
Smeltveiligheid
Slide 36 - Quiz
In een serieschakeling mag je de stroomsterkte bij elkaar optellen.
A
Waar
B
Niet Waar
Slide 37 - Quiz
In een parallelschakeling mag je alle stroomsterkte niet bij elkaar optellen.
A
Waar
B
Niet Waar
Slide 38 - Quiz
Hoe bereken je de stroomsterkte in een parallelschakeling Door de stroomsterkte uit alle takken
A
Bij elkaar op te tellen
B
te delen delen door elkaar
C
Van elkaar af te trekken
D
met elkaar te vermenigvuldigen
Slide 39 - Quiz
Hoe heet deze soort schakeling?
A
Serie/parallel schakeling
B
Gemengde schakeling
C
Gecombineerde schakeling
Slide 40 - Quiz
Bij kortsluiting word dan het aantal voltage (V) te groot of het aantal Ampère (A)
A
Voltage (V)
(dus stroom)
B
Ampère (A)
(dus stroomsterkte)
Slide 41 - Quiz
Bij overbelasting van een groep: word de totale stroomsterkte te groot, dus moet de groep te veel stroom verwerken.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 42 - Quiz
Wat voor polen bevat een Batterij?
A
Een noord-pool en een zuid-pool.
B
Een plus-pool en een min-pool.
Slide 43 - Quiz
Eenheid van Vermogen is.
A
Watt (W)
B
Ampere (A)
C
Volt (V)
Slide 44 - Quiz
Formule van vermogen is
A
vermogen (P) = spanning (U) / stroomsterkte (I)
B
vermogen (P) = spanning (U) x stroomsterkte (I)
C
vermogen (P) = spanning (U) + stroomsterkte (I)
D
vermogen (P) = spanning (U) - stroomsterkte (I)
Slide 45 - Quiz
Een fietslampje heeft een spanning van 8 V en een stroomsterkte van 0,5A. Wat is het Vermogen van het fietslampje.
A
16 W
B
8 W
C
24 W
D
4 W
Slide 46 - Quiz
Het energieverbruik kun je meten. In welke eenheid meet je energieverbruik?
A
A
B
kWh
C
V
D
W
Slide 47 - Quiz
Aan het begin van het jaar was de stand van de kWh-meter 15000 kWh aan het einde van het Jaar 19600 kWh. Hoeveel heeft het gezin moeten betalen aan elektrische energie? 1 kWh is 25 cent.
A
4600 euro
B
1150 euro
C
2300 euro
D
18400 euro
Slide 48 - Quiz
als je deze stekker in het stopcontact steekt valt de stroom uit. Wat is er gebeurd?
A
elektriciteitsdraden zijn gesmolten
B
de aardlekschakelaar is uitgeschakeld door kortsluiting
C
er is een zekering doorgebrand/uitgegaan door overbelasting
D
er is een zekering doorgebrand/uitgegaan door kortsluiting