Gelijkspanning (DC): Een batterij heeft een + en - symbool en levert gelijkspanning
Wisselspanning (AC): Spanning wisselt 50 x per seconde van (+) en (-).
Apparaten voor wisselspanning en gelijkspanning kan je niet zomaar door elkaar gebruiken.
Slide 12 - Slide
Planning
Nakijken opgaven H1.1 t/m H1.3 via teams / nakijkboek
Volgende keer herhaling H1.3 en H1.4
Slide 13 - Slide
Welke kleur heeft een nuldraad?
A
Bruin
B
Blauw
C
Groen/geel
D
Zwart
Slide 14 - Quiz
In de schakeling hiernaast is op twee plaatsen de stroomsterkte gemeten. De meetresultaten staan bij de schakeling vermeld. Hoe groot is de stroomsterkte in punt A?
A
0,4 A
B
0,6 A
C
1,0 A
D
1,6 A
Slide 15 - Quiz
In een wasmachine is de isolatie rond een elektriciteitsdraad kapotgegaan. Er loopt nu een klein lekstroompje (ongeveer 65 mA) naar de aarde. Door welke draad loopt dit stroompje?
A
door de nuldraad
B
door de fasedraad
C
door de aarddraad
D
door de schakeldraad
Slide 16 - Quiz
In een schakeling zijn twee lampjes parallel geschakeld. Welke bewering over de spanning in deze schakeling is JUIST?
A
De spanning is overal in de stroomkring gelijk.
B
De totale spanning vind je door de spanning door de twee lampjes bij elkaar op te tellen.
C
De totale spanning is gelijk aan het vermogen van de twee lampjes samen.
D
De totale spanning is gelijk aan de stroomsterkte.
Slide 17 - Quiz
Reken om: a. 230 mA = … A b. 35 A = … mA
Slide 18 - Open question
Reken om: a. 8,73 kW = …W b. 6502 W = … kW
Slide 19 - Open question
In de afbeelding hiernaast zien we drie lampjes. Door elk lampje loopt 0,075 A. Bereken hoe groot de totale stroomsterkte is voor deze schakeling.
Slide 20 - Open question
Herhaling H1.3 en H1.4
Vermogen:
P = U x I
Energieverbruik:
E = P x t
Energiekosten:
Kosten = E x prijs 1kWh
Gevaren elektriciteit en Elektriciteit in vochtige ruimte
Functie Zekering, Aardlekschakelaar, Randaarde
Slide 21 - Slide
Vermogen
Hoeveel elektrische energie een apparaat per seconde verbruikt, noem je het vermogen.
Afkorting: P
De eenheid van vermogen is:
Watt (W)
Formule:
P = U x I
Slide 22 - Slide
Vermogen berekenen
Slide 23 - Slide
Energieverbruik
Apparaten verbruiken energie. We rekenen af per kWh.
1 kiloWatt is 1.000 Watt. Kilo-Watt-uur (kWh) is de maatstaf voor elektrische energie-inhoud.
Het is het gemiddeld vermogen dat verbruikt wordt gedurende één uur. Een elektrische kachel met een maximaal vermogen van 2 kW verbruikt per uur 2 kWh als hij maximaal aanstaat.
Een kWh (kilo-Watt-uur) kost ongeveer 23 cent => Maar hoe rekenen we hiermee?
Slide 24 - Slide
E = P x t
E = energieverbruik in kilowattuur (kWh)
P = vermogen in kilowatt (kW)
t = tijd in uur (h)
Een lamp met een vermogen van 15W
brandt de hele avond (18:00 - 23:00)
Bereken hoeveel energie de lamp verbruikt.
Slide 25 - Slide
Samenvatting H1.3
VermogenP = U x I (vermogen in Watt)
Energieverbruik E = P x t (vermogen in kiloWatt)
Energiekosten:Kosten = energieverbruik (kWh) x prijs
Gevraagd, gegevens, formule, uitwerking en antwoord
Slide 26 - Slide
Gevaren elektriciteit
1) Brand bij kortsluiting óf
overbelasting.
2) Schok.
Slide 27 - Slide
Elektriciteit in vochtige ruimte
In vochtige ruimtes zoals badkamers en keukens moet je altijd voorzichtig zijn met elektriciteit.
vloeistof geleid extra goed
Slide 28 - Slide
Zekeringen
Groepszekering: deze springt boven
de 16 A om brand door oververhitting
te voorkomen.
Installatieautomaat: een elektronische zekering.
Smeltveiligheid: ouderwetse zekering met dun draad => vervangen
Slide 29 - Slide
Aardlekschakelaar
Deze vergelijkt de stroom tussen de fase- en nul-draad.
Is deze groter dan 30 mA, dan springt de aardlekschakelaar.
Slide 30 - Slide
Randaarde
Een geel/groene draad die via de metalen buitenkant van een apparaat via het snoer naar de rand van het stopcontact gaat.
De randaarde voorkomt stromen door je lichaam.
Slide 31 - Slide
Slide 32 - Slide
Het vermogen van een apparaat is afhankelijk van andere twee grootheden. Welke grootheden zijn er dan?
A
energieverbruik en spanning
B
energieverbruik en stroomsterkte
C
spanning en stroomsterkte
D
spanning en tijd
Slide 33 - Quiz
Welke bewering is juist? In de aardlekschakelaar wordt de stroom . . . . .
A
in de fasedraad vergeleken met de stroom in de nuldraad.
B
in de fasedraad vergeleken met de stroom in de schakeldraad.
C
in de nuldraad vergeleken met de stroom in de schakeldraad.
D
in de nuldraad vergeleken met de stroom in de zekering.
Slide 34 - Quiz
In een wasmachine is de isolatie rond een elektriciteitsdraad kapotgegaan. Er loopt nu een klein lekstroompje (ongeveer 65 mA) naar de aarde. Door welke draad loopt dit stroompje?
A
door de nuldraad
B
door de fasedraad
C
door de aarddraad
D
door de schakeldraad
Slide 35 - Quiz
Kees schakelt drie fietslampjes in parallel. Door elk lampje gaat een stroom van 0,165 A. Kees schrijft op: “De totale stroom in de schakeling is 0,495 A”. Leg uit of Kees gelijk heeft.
Slide 36 - Open question
Voor fornuizen wordt ook wel “krachtstroom” gebruikt. Krachtstroom werkt met een spanning van 400 V in plaats van 230 V. Bereken het vermogen van zo’n fornuis als een stroom van 15,3 A er doorheen gaat.
Slide 37 - Open question
Bij Rick in huis wordt elektrisch gekookt. Op een avond kookt hij soep voor 25 min op de kookplaat met een vermogen van 875 W. Bereken hoeveel elektrische energie de kookplaat in deze 25 minuten heeft gebruikt.
Slide 38 - Open question
Het totale vermogen op een groep van een huisinstallatie (230 V) is 3650 W. De groep is beveiligd door een zekering van 16 A. Laat met een berekening zien of de zekering gaat smelten of niet.
Slide 39 - Open question
Chris en Melanie zeggen allebei iets over zekeringen Chris zegt: “Een zekering voorkomt brand”. Melanie zegt: “Een zekering voorkomt kortsluiting”. Leg uit wie er gelijk heeft!
Slide 40 - Open question
Heb je nog vragen of opmerkingen over Hoofdstuk 1? Of wil je nog graag extra uitleg over.....?
Slide 41 - Open question
Planning
Vragen kun je altijd via teams stellen en klassikaal