2.2 Europese wereldrijken

H2.2
1 / 41
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 2

This lesson contains 41 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

H2.2

Slide 1 - Slide

Deze les..........
  • Markeren tekstdelen
  • uitleg video (over Europese wereldrijken)
  • Nakijken gemaakte opdrachten
  • opschrijven huiswerk

PW bespreken we op 28 oktober

Slide 2 - Slide

blz. 83

Slide 3 - Slide

blz. 85 

Slide 4 - Slide

blz. 85 

Slide 5 - Slide

blz. 87 

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Opdracht-2
a.
In welk werelddeel veroverden Europeanen al vóór 1800 grote gebieden?
  • In Amerika.
b.
Wat was vóór 1800 de belangrijkste reden dat Europeanen overal in de wereld
gebieden veroverden en forten bouwden?
A Ze wilden er de baas zijn, zodat mensen trots op hun land konden zijn.
B Ze wilden er onderwijs geven en hun cultuur verspreiden onder de bevolking.
C Ze wilden er producten en grondstoffen verkrijgen om in Europa te verkopen.
  • C

Slide 8 - Slide

Opdracht-2
a.
In welk werelddeel veroverden Europeanen al vóór 1800 grote gebieden?
  • In Amerika.
b.
Wat was vóór 1800 de belangrijkste reden dat Europeanen overal in de wereld
gebieden veroverden en forten bouwden?
A Ze wilden er de baas zijn, zodat mensen trots op hun land konden zijn.
B Ze wilden er onderwijs geven en hun cultuur verspreiden onder de bevolking.
C Ze wilden er producten en grondstoffen verkrijgen om in Europa te verkopen.
  • C

Slide 9 - Slide

Opdracht-4a
Maak de zin kloppend.
De Europese landen zijn veel groter / kleiner dan de gebieden die ze veroverden.
  • De Europese landen zijn veel kleiner dan de gebieden die ze veroverden.

Slide 10 - Slide

Opdracht-4b
Door welk land werd de kolonie bestuurd? Gebruik zo nodig een atlas.
– India:  Frankrijk / Groot-Brittannië / Nederland
– Indonesië: Frankrijk / Groot-Brittannië / Nederland
– Marokko: Frankrijk / Groot-Brittannië / Nederland
– Vietnam: Frankrijk / Groot-Brittannië / Nederland
– Zuid-Afrika: Frankrijk / Groot-Brittannië / Nederland

Slide 11 - Slide

Opdracht-4b
Door welk land werd de kolonie bestuurd? Gebruik zo nodig een atlas.
– India:  Groot-Brittannië  
– Indonesië: Nederland
– Marokko: Frankrijk  
– Vietnam: Frankrijk  
– Zuid-Afrika: Groot-Brittannië / Nederland (tot 1772)

Slide 12 - Slide

Opdracht-5a
Waar ligt die kolonie? Zet een kruisje op de kaart van bron 2 in de oriëntatie.
  • Burundi, Rwanda en Tanganyika (het vasteland van het huidige Tanzania). De oppervlakte was 994.996 km², bijna drie keer zo groot als het huidige Duitsland.

Slide 13 - Slide

Opdracht-5b
Er waren in Oost-Afrika ook inheemse soldaten die meevochten met de Duitsers. Om welke reden zouden ze dat doen?
Bijvoorbeeld: 
  1. Ze werden ertoe gedwongen. 
  2. Ze kregen geld (of een andere beloning), als ze meevochten. 
  3. Hun volk kreeg daardoor allerlei voordelen (zoals meer zelfbestuur).

Slide 14 - Slide

Opdracht-5c
Wat was het doel van de Europese verdeel-en-heerspolitiek?
  • Daarmee voorkwamen Europese landen dat volken in de kolonie gingen samenwerken en samen in opstand kwamen.

Slide 15 - Slide

Opdracht-6
Waar komt het begrip ‘modern imperialisme’ vandaan? Maak de juiste combinaties.

Slide 16 - Slide

Opdracht-6
Waar komt het begrip ‘modern imperialisme’ vandaan? Maak de juiste combinaties.

Slide 17 - Slide

Opdracht-7
a.
Welke drie koloniën had Nederland in de 19e eeuw?
  • De Antillen, Suriname en Nederlands-Indië.

Slide 18 - Slide

Opdracht-7b
Hoe ontstond de kolonie Nederlands-Indië? Zet de zinnen in de juiste volgorde, van vroeger naar later.
A De Nederlandse regering wordt de eigenaar van de handelsposten.
B De VOC drijft handel in Oost-Indië en had er handelsposten.
C De VOC houdt op te bestaan.
D Het gebied wordt met geweld steeds verder uitgebreid.
E Nederland heeft de hele Indonesische eilandengroep veroverd.
De juiste volgorde is: 
  • B, C, A, D, E.

Slide 19 - Slide

Opdracht-8a
Van welke twee eilanden had Nederland rond 1820 het grootste deel in handen?
A Celebes.
B Java.
C Molukken.
D Nieuw-Guinea.
E Sumatra.
  • B en C

Slide 20 - Slide

Opdracht-8b 
b.
Op welke drie eilanden veroverde Nederland tussen 1820 en 1840 gebied?
  • Op Java, Borneo en Sumatra.
 

Slide 21 - Slide

Opdracht-8c
Nederland veroverde Sumatra onder andere vanwege de grondstoffen die er te vinden waren. Welke grondstoffen waren daar te vinden? Noem er twee. Kijk goed op bron 3.
Twee van de volgende: 
  • aardolie, rubber en tabak.

Slide 22 - Slide

Huiswerk
H2.2 | Europese wereldrijken
lezen 87 en 88
maken opdrachten 9 t/m 13

Slide 23 - Slide

Opdracht 9
Om welke reden was het voor de inheemse bevolking lastig om zich te verzetten tegen het Nederlandse leger?
A Het Nederlandse leger had met zijn wapens al goed kunnen oefenen in andere koloniën.
B Het Nederlandse leger had modernere wapens met veel vuurkracht.
C Het Nederlandse leger was veel beter gemotiveerd dan de lokale bevolking.

Slide 24 - Slide

Opdracht 9a
Om welke reden was het voor de inheemse bevolking lastig om zich te verzetten tegen het Nederlandse leger?
A Het Nederlandse leger had met zijn wapens al goed kunnen oefenen in andere koloniën.
B Het Nederlandse leger had modernere wapens met veel vuurkracht.
C Het Nederlandse leger was veel beter gemotiveerd dan de lokale bevolking.

Slide 25 - Slide

Opdracht 9b
Gebruik bron 2. Leg uit waarom de oorlogen in de koloniën vaak uitliepen op vreselijke bloedbaden, waarbij veel inheemse mensen stierven.
Europeanen hadden betere (vuur-)wapens, waarmee ze de inheemse bevolking doodden.

Slide 26 - Slide

Opdracht 10a
Welke grondstoffen hadden Europese fabrieken nodig?
– Om transportbanden voor machines te maken:
– Om kleren te maken:
– Om benzinemotoren te laten werken:

  • Om transportbanden voor machines te maken: rubber
  • Om kleren te maken: katoen
  • Om benzinemotoren te laten werken: aardolie

Slide 27 - Slide

Opdracht 10b
Door het modern imperialisme konden Europeanen makkelijker aan grondstoffen komen. Leg dat uit.
  • Europeanen veroverden gebieden (modern imperialisme) waar grondstoffen (en afzetgebied) te vinden waren.

Slide 28 - Slide

Opdracht 10c
In de leertekst staan nóg drie oorzaken van modern imperialisme. Vul de zinnen aan.
– Europese fabrieken zochten naar afzetgebieden, want 
  • ze maakten in fabrieken veel spullen die ze in de koloniën wilden verkopen.
– Europese landen hadden een voorsprong op het gebied van techniek waardoor ze bijvoorbeeld
  • sterkere wapens hadden dan mensen in Afrika en Azië.
– Europese landen vonden het veroveren van koloniën belangrijk, want 
  • een groot koloniaal rijk gaf een land aanzien.

Slide 29 - Slide

Opdracht 11a
Wat is racisme?
  • Het idee dat mensen op basis van lichamelijke kenmerken (met name huidskleur) op te delen zijn in verschillende rassen, waarvan het ene beter zou zijn dan het andere.

Slide 30 - Slide

Opdracht 11b
Maak de zinnen kloppend.
In de 19e eeuw vonden veel Europeanen witte mensen beter dan mensen met een andere huidskleur. Dat idee vinden mensen nu / vonden mensen toen racistisch.
  • Dat idee vinden mensen nu / vonden mensen toen racistisch.

Slide 31 - Slide

Opdracht 11c
In onze tijd is er nog steeds racisme. Geef daarvan een voorbeeld.
Bijvoorbeeld: 
  • als iemand niet wordt aangenomen voor een baan vanwege zijn of haar huidskleur of afkomst.

Slide 32 - Slide

Opdracht 12a
Welke twee (drie) begrippen passen bij bron 5?
A Afzetgebied
B Nationalisme
C Modern imperialisme
D Racisme
E Verdeel-en-heerspolitiek

Slide 33 - Slide

Opdracht 12b
Leg de antwoorden bij vraag a uit.
  • Nationalisme: 'Stuur de besten - uw zonen-  naar onze koloniën'. 
  • Modern imperialisme: de bron gaat over de Britse koloniën in de 19e eeuw. (Tijd van het modern imperialisme). De bron is uit 1899.
  • Racisme: Witte mensen moeten opvoeden (en zijn dus slim en beschaafd). De mensen in de koloniën zijn ‘wild’, ‘traag’, ‘half duivel en half kind’.

Slide 34 - Slide

Opdracht 13a

Slide 35 - Slide

Opdracht 13b

Slide 36 - Slide

Opdracht 13c

Slide 37 - Slide

Huiswerk
2.3 Leven in de koloniën
lezen blz. 92 en 94
maken opdrachten 2, 3, 5 t/m 7

Slide 38 - Slide

2.3 blz. 92

Slide 39 - Slide

2.3 blz. 94

Slide 40 - Slide

2.3 blz. 96-97

Slide 41 - Slide