begrijpend lezen les 6: Argumenteren


Nederlands
Begrijpend lezen

Les 6:

VWO 3
 P2 2019-2020
1 / 36
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson


Nederlands
Begrijpend lezen

Les 6:

VWO 3
 P2 2019-2020

Slide 1 - Slide

vorige les..

heb je herhaald wat tekststructuren zijn.
... hoe je de tekststructuur van een tekst kunt bepalen.

Slide 2 - Slide

Argumenteren
Een schrijver gebruikt argumenten om zijn mening te onderbouwen of aannemelijk te maken.
Met een argument geeft hij aan waarom hij iets vindt.
voorbeeld
Ik vind dat de overheid maatregelen moet nemen tegen obesitas, want 25% van de jeugd heeft al verschijnselen van obesitas.

Slide 3 - Slide

Argumenteren
Argumenten zijn te verdelen in objectieve en subjectieve argumenten.

Objectieve argumenten zijn gebaseerd op controleerbare feiten als onderzoeksresultaten of uitspraken.

Subjectieve argumenten zijn gebaseerd op geloof, gevoel of vermoedens.

Slide 4 - Slide

Feitelijk argument
Uitleg
Een feit kun je controleren. Onderzoeksgegevens zijn altijd feitelijke argumenten.
voorbeeld
Het is goed dat de politie appende fietsers beboet, want er gebeuren te veel ongelukken.
Van je talent ontdekken word je gelukkig. Dit blijkt uit een groot onderzoek onder jongeren van 12t/m 18jaardoor onderzoeksbureau Motivaction.

Slide 5 - Slide

Ervaringsargument
uitleg
De schrijver gebruikt een voorval dat hij zelf écht heeft beleefd.
De ervaring is niet eenmalig.
voorbeeld
Tijdens het reizen is een e-reader een uitkomst, want je hebt in een klein apparaat al je boeken tot je beschikking.

Slide 6 - Slide

Gezagsargument
uitleg
Iemand die een autoriteit is op een bepaald gebied als argument gebruiken.

voorbeeld
De verfilming van het boek Tonio is een meesterlijk stukje werk, want de beste recensenten schrijven lovend over de film.

Slide 7 - Slide

Nut of (on)gewenst
gevolg
uitleg
Met het argument legt de schrijver het nut of (on)gewenste gevolg uit.
Het argument moet wel een gevolg zijn van wat in de stelling staat.

voorbeeld
Nederland moet meer windmolenparken bouwen, omdat we volgens het Europees akkoord meer hernieuwbare energie moeten produceren.

Slide 8 - Slide

Veronderstelling/ vermoeden
uitleg
Het argument is gebaseerd op algemeen aanvaarde opvattingen of onderzoeken.
voorbeeld
We moeten massaal overstappen op herbruikbare energie, want de fossiele brandstoffen raken op en zijn zeer vervuilend.

Slide 9 - Slide

Vergelijkingsargument
uitleg
Het argument is een vergelijking. De vergelijking moet wel opgaan, dus twee gelijke zaken moeten zijn vergeleken.Wat wordt vergeleken moet gebaseerd zijn op feiten en niet op gevoelens, geloof of meningen.
voorbeeld
Het is belachelijk dat ik een te-laatbriefje moet halen.Vorige week was Clement ook 5 minuten te laat bij u en hij mocht zonder briefje binnenkomen.

Slide 10 - Slide

Emotioneel argument
uitleg
Het argument is gebaseerd op een gevoel of een intuïtie.
Dit soort argumenten is heel persoonlijk en dus subjectief.
voorbeeld
Het interview met de schrijver van het verfilmde boek was zeer emotioneel, want tijdens het luisteren stroomden de tranen over mijn wangen.

Slide 11 - Slide

Moreel argument
uitleg
Het argument is gebaseerd op
persoonlijke (levens)overtuiging
of idealen. Dit is een subjectief argument.
voorbeeld
Jongeren moeten geen vlees eten, want dan doe je mee aan dierenmishandeling.

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Ga naar lessonup Begrijpend lezen les 6.
Maak de slices 15 t/m 36

Slide 14 - Slide


Soort argument?
A
feitelijk argument
B
ervaringsargument
C
gezagsargument
D
vergelijkingsargument

Slide 15 - Quiz

‘Uitlekken NIET NODIG’
Soort argument?
A
moreel argument
B
veronderstelling/vermoeden
C
emotioneel argument
D
Nut of (on)gewenst gevolg

Slide 16 - Quiz

”Als Van Gaal zegt dat die speler zijn geld waard is, dan moet hij wel goed zijn.”
A
emotioneel argument
B
feitelijk argument
C
gezagsargument
D
ervaringsargument

Slide 17 - Quiz


Soort argument?
A
moreel argument
B
vergelijkingsargument
C
ervaringsargument
D
feitelijk argument

Slide 18 - Quiz

Carglass: “Een sterretje
kan een barst worden.”
A
vergelijkingsargument
B
ervaringsargument
C
moreel argument
D
emotioneel argument

Slide 19 - Quiz

Soort argument?
A
ervaringsargument
B
gezagsargument
C
feitelijk argument
D
emotioneel argument

Slide 20 - Quiz

"Laat dat maar staan, want dat soort vlees mag ik van mijn geloof niet eten."
A
veronderstelling/vermoeden
B
emotioneel argument
C
moreel argument
D
gezagsargument

Slide 21 - Quiz

'Ik kon me goed inleven in het verhaal: elke keer als de hoofdpersoon verdrietig was, werd ik zelf ook een beetje verdrietig.'

Wat voor soort argument is dit?
A
gezagsargument
B
emotioneel argument
C
moreel argument

Slide 22 - Quiz

"NRC geeft het nieuwe boek van Griet op den Beeck vier sterren. Dan zal het dus wel een goed boek zijn."
A
gezagsargument
B
nut of (on)gewenst gevolg
C
vergelijkingsargument
D
moreel argument

Slide 23 - Quiz

Aan de slag!
Pak je boek Op niveau erbij.
Lees tekst 4 Nederland moet stoppen met adoptie Blz. 178/179 grondig.
Maak vraag 1 t/m 12

Slide 24 - Slide

1. Wat is de kernzin van alinea 4?

Slide 25 - Open question

2. Wat is de kernzin van alinea 5?

Slide 26 - Open question

3. Op welke manier zijn alinea 4 en 5 met elkaar verbonden?

Slide 27 - Open question

4. Schrijf de functie van alinea 3 op:

Slide 28 - Open question

5. Schrijf de functie van alinea 4 tot en met 6 op:

Slide 29 - Open question

6. Schrijf de functie van alinea 7 op:

Slide 30 - Open question

7. Schrijf de functie van alinea 8 op:

Slide 31 - Open question

8. De RSJ gebruikt een aantal argumenten om het advies te onderbouwen.
Schrijf uit alinea 2 een argument op.

Slide 32 - Open question

9. Schrijf uit alinea 3 een argument op.

Slide 33 - Open question

10. Schrijf uit alinea 4 een argument op.

Slide 34 - Open question

11. Bij welke soort argumenten kun je deze argumenten het best indelen? Leg je antwoord uit.

Slide 35 - Open question

12. Wat is het tekstdoel van tekst 4?
A
informeren
B
uitleg geven
C
mening laten vormen
D
amuseren

Slide 36 - Quiz