Formuleren - Dubbelop en verwijswoorden - les 1

Goedemorgen!




Zie jij het taal (formuleer) voutje?
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes, text slides and 6 videos.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Goedemorgen!




Zie jij het taal (formuleer) voutje?

Slide 1 - Slide

Formuleren: leerdoel
In deze cursus leer je 
welke formuleerfouten vaak 
voorkomen én welke 
formuleerfouten jij zeker
moet vermijden.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

vandaag

 formuleerfouten



Slide 7 - Slide

Dubbelop 
  • Onjuiste herhaling
  • Tautologie
  • Pleonasme
  •  Contaminatie
  • Dubbele ontkenning

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

Onjuiste herhaling
Een vast voorzetsel wordt ten onrechte twee keer gebruikt.


Op die luie jongen zou dat meisje nooit verliefd op worden. 
Ik heb geen geld, maar ik heb er ook geen tijd voor ook.



Slide 10 - Slide

Tautologie
 Er wordt met verschillende woorden twee keer precies hetzelfde uitgedrukt. Deze woorden behoren wel tot hetzelfde woordsoort.

Zij wilden naar huis, maar het probleem was echter dat de trein niet reed.



Slide 11 - Slide

Pleonasme
Met een pleonasme zeg je twee keer hetzelfde met verschillende woorden. Deze woorden behoren niet tot dezelfde woordsoort. 

De gele zonnebloem.
De mannelijke leraar.
De witte sneeuw.

Slide 12 - Slide

Contaminatie
 Als je twee woorden of uitdrukkingen ten onrechte vermengt, spreek je van een contaminatie.

Deze computer kost duur (kost veel of is duur).
Ik zal dat nachecken (nakijken of checken).

Slide 13 - Slide

Dubbele ontkenning

Een ontkennend werkwoord wordt 
gecombineerd met een tweede 
ontkenning.
Wij hebben nooit geen problemen. 
(nooit of geen).

Ik ben daar nooit niet geweest.
(nooit of niet).


Slide 14 - Slide


A
Contaminatie
B
Pleonasme
C
Dubbele ontkenning
D
Tautologie

Slide 15 - Quiz


A
contaminatie
B
tautologie
C
pleonasme
D
dubbele ontkenning

Slide 16 - Quiz


A
Contaminatie
B
Tautologie
C
Dubbele ontkenning
D
Pleonasme

Slide 17 - Quiz


A
Onjuiste herhaling
B
Contaminatie
C
Pleonasme
D
Dubbele ontkenning

Slide 18 - Quiz


A
Contaminatie
B
Pleonasme
C
Tautologie
D
Dubbele ontkenning

Slide 19 - Quiz

waar of niet waar?

Slide 20 - Slide


A
waar
B
niet waar

Slide 21 - Quiz

Maak zelf een zin met een tautologie.

Slide 22 - Open question

Maak een zin met een pleonasme.

Slide 23 - Open question

Slide 24 - Video

Slide 25 - Video

Slide 26 - Video

fouten met verwijswoorden
  • die en deze = de-woorden , dat en dit = het-woorden. Leren!
  • hen of hun? Belangrijk!
    Hen = lv,
    aan hen of hun (ik geef hun een lolly, ik geef aan hen een lolly)
    hun = NOOIT onderwerp
  • dat of wat? dat = het-woorden, wat bij: overtreffende trap, onbepaald voornaamwoord of hele zin

Slide 27 - Slide

fouten met verwijswoorden
  • wie of waar? bij personen: voorzetsel + wie, bij zaken (dingen) waar + voorzetsel. 
  • verwijzingen zonder antecedent (voorbeelden in stencil)

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Video