This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Items in this lesson
Nederlands - les 22 maart
Slide 1 - Slide
Vorige week
Voorbereiden op de examens Nederlands 3F
Uitleg over de verschillende examens.
Oefenexamens schrijven (It's Learning) >>> als iedereen terug is van rekenexamen
Slide 2 - Slide
Examen Nederlands schrijven
Maandag 11 april op school!
Met pen en papier
60 minuten
Als je een dyslexieverklaring hebt ingeleverd, check dan waar je recht op hebt!
Slide 3 - Slide
Examens Nederlands
Planning examens
Maandag 11 april Schrijven
Maandag 9 mei t/m 30 mei Spreken
9 mei t/m 7 juni Cito lezen, kijken, luisteren
Maandag 30 mei t/m 27 juni Gesprekken
Slide 4 - Slide
Vandaag
Voorbereiding Cito-examen lezen, kijken en luisteren >>> zelfstandig oefenexamen maken in Examensprint
Korte nabespreking oefenexamen schrijven van vorige week
Slide 5 - Slide
Het Cito-examen lezen, kijken en luisteren 3F
Je krijgt 120 minuten de tijd.
Je maakt het examen op de computer.
Je krijgt één totaalcijfer voor lezen en luisteren.
50 à 60 meerkeuzevragen.
Je mag deze hulpmiddelen gebruiken: - Pen en papier - Verklarend woordenboek Nederlands!!!
Houd je schoolmail in de gaten voor e-mails van het examenbureau!!!
Slide 6 - Slide
Soorten examenvragen
De meeste vragen testen of je begrijpt waar een tekst of fragment over gaat, of je hoofd- en bijzaken kunt onderscheiden, of de inhoud betrouwbaar is, enz.
Af en toe krijg je een vraag over de betekenis van een woord of een zin.
Voorbeeld vraag over betekenis woord / zin
Slide 7 - Slide
Vragen over tekstdoelen - welke vier tekstdoelen zijn er ook al weer?
Slide 8 - Open question
Informeren
Instrueren
Overtuigen
Activeren
Betoog
Recept
Gebruiksaanwijzing
Nieuwsbericht
Interview
Ingezonden brief
Opiniestuk
Reclamefolder
Recensie
Achtergrondartikel
Slide 9 - Drag question
Vragen over onderwerp en hoofdgedachte
Onderwerp - waar gaat de tekst over in een of enkele woorden?
Hoofdgedachte - wat wordt er in één zin over dat onderwerp gezegd in de tekst ? (Ook wel: de kortst mogelijke samenvatting van de tekst)
Slide 10 - Slide
In welk tekstdeel wordt de hoofdgedachte vaak herhaald of samengevat?
A
In de inleiding
B
In de lead
C
In de tweede alinea
D
In het slot
Slide 11 - Quiz
Vragen over tekstrelaties
Tekstverbanden Wat voor een verband hebben twee of meerdere alinea's met elkaar?
Signaalwoorden Woorden die een signaaltje afgeven waaraan je het tekstverband kunt herkennen.
Slide 12 - Slide
Conclusie
Tegenstelling
Reden / argument
Oorzaak-gevolg
hoewel
dus
kortom
doordat
echter
want
daarom
toch
desondanks
als gevolg van
omdat
concluderend
maar
Slide 13 - Drag question
Vragen over de functie van een tekstdeel
Bijvoorbeeld:
Wat is de functie van de eerste vetgedrukte alinea?
Wat is de bedoeling van het tekstdeel in het kader?
Let op:
De inhoud van de tekst
De plaats van een tekstdeel (inleiding / slot)
De vormgeving en manier van presenteren
Slide 14 - Slide
Welke functies kan een inleiding van een tekst hebben?
A
Nieuwsgierig maken
B
Onderwerp introduceren
C
Conclusie geven
D
Aankondigen hoe de tekst in elkaar zit
Slide 15 - Quiz
Vragen over feiten en meningen - wat is het verschil tussen feiten en meningen?
Slide 16 - Open question
Bestaat een informatieve tekst alleen maar uit feiten?
A
Ja, er worden geen meningen in genoemd
B
Nee, in een informatieve tekst staan vaak feiten, maar er kunnen net zo goed meningen in staan
C
Nee, in een informatieve tekst worden vooral meningen genoemd, maar wel van voor- & tegenstanders
Slide 17 - Quiz
Standpunten en argumenten
Standpunt - de mening die iemand over een onderwerp heeft. Ik vind dat... / Mijn mening is...
Argument - redenen waarmee je een ander overtuigt om er net zo over te denken.
Want, daarom, omdat,
Slide 18 - Slide
Een redenering beoordelen
Kloppen de aangevoerde feiten wel of zijn ze (deels) onjuist of onvolledig?
Zijn de feiten representatief of laten ze maar één kant van de zaak zien?
Zijn de argumenten die gegeven worden subjectief ofobjectief?
Is het argument wel geldig of is het eigenlijk een drogreden?
Slide 19 - Slide
Geldig argument of niet? Mijn oma dronk elke dag 3 glazen cola en zij is 92 jaar oud geworden. Het drinken van cola is dus gezond.
Ja
Nee
Slide 20 - Poll
Wat zijn aanwijzingen voor een betrouwbare tekst?
A
Voor- en tegenstanders komen allebei aan het woord.
B
De auteur of programmamaker neemt zelf een duidelijk standpunt in.
C
Feiten worden objectief beschreven en de bronnen worden vermeld.
Slide 21 - Quiz
Vragen over toon en houding
De deelnemers aan een gesprek kunnen zich op verschillende manieren opstellen. Hun houding kan neutraal zijn, maar ook partijdig, kritisch, verontwaardigd, enthousiast of afwijzend. Dat merk je aan de inhoud van wat ze zeggen, en aan de toon waarop.
Voor een leestekst geldt eigenlijk hetzelfde. Iemand die kritisch is, spreekt of schrijft anders dan iemand die enthousiast is.
Slide 22 - Slide
Slide 23 - Video
00:57
Welke houding heeft Anton Damen tegenover de Landelijke Opschoondag?
A
Enthousiast
B
Neutraal
C
Afwijzend
D
Kritisch
Slide 24 - Quiz
Slide 25 - Slide
Tips voor het examen lezen, kijken en luisteren
Voor het examen:
Lees dagelijks een kwartiertje de krant (kan ook online)
Kijk iedere dag naar het nieuws of een actualiteitenprogramma (Jinek, Nieuwsuur, EenVandaag)
Tijdens het examen:
Zorg dat je goed uitgerust bent.
Lees de instructies (vooraf én bij de vragen) goed door.
Neem je tijd.
Baseer je antwoord op de tekst of het fragment.
Lees alle antwoordmogelijkheden goed door.
Slide 26 - Slide
Hoe kun je je voorbereiden? (1)
Ga naar: https://oefenen.facet.onl/facet/pages/oefen/mbo/?menu=3_0
Zorg ervoor dat je een examen 3F aanklikt.
Maak het oefenexamen.
Slide 27 - Slide
https:
Slide 28 - Link
Hoe kun je je voorbereiden? (2)
Nu Nederlands
Online: ExCe
Boek A: blz. 186 t/m 204 (Examentraining CE)
Slide 29 - Slide
Hoe kun je je voorbereiden? (3)
Ga naar https://nederlandsmbo.examensprint.noordhoff.nl/